Over de pluriformiteit

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

15e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
8,70v (23 november 1934)

a



Nu de kwestie der pluriformiteit weer op de rol komt, lijkt het me wenschelijk, nog eens de aandacht te vragen voor enkele artikelen, die Prof. Dr S. Greijdanus in 1917 over deze zaak geschreven heeft in „Friesch Kerkblad”. Dat heeft het voordeel, dat iemand gehoord wordt, wiens woord altijd het stempel draagt van nauwgezette wetenschappelijke toetsing, die deze artikelen schreef in een ander verband dan waarin wij thans door de |70c| uitgebrachte beschuldiging van epigonisme zijn gedrongen, en dat men zich er door kan laten herinneren, hoe gewichtig de kwestie is uit het oogpunt van de gereformeerde belijdenis. We zullen n.l. Dr Buizer, wiens gravamen van 1917 bekend is geworden, door Prof. Greijdanus zien beantwoorden. Prof. Greijdanus was in 1917 nog predikant en schreef als redacteur van „Friesch Kerkblad”.

In het nummer van 29 Juni 1917 (11e jaargang, no. 35) lezen we onder het opschrift „Pluriformiteit der Kerk”:

In de latere jaren is de spreekwijze opgekomen van de „pluriformiteit der kerk”, die letterlijk beteekent: veelvormigheid der kerk; en waarmede aangeduid wordt, dat de kerk des Heeren zich in onderscheiden vorm openbaren kan, en nochtans kerk des Heeren blijven. Zoo vertoont b.v. de Luthersche kerk in opvatting der waarheid en in ordening of handelwijs een ander karakter dan de Gereformeerde, en heeft ook de Anglikaansche kerk een andere inrichting dan de Gereformeerde kerk in ons land, zonder dat ook onze vaderen aan deze beide het waarlijk zijn van kerk des Heeren betwist hebben, hoewel zij hare afwijking in leer of inrichting veroordeelden.

Onze Belijdenis gebruikt de zegswijze van pluriformiteit der kerk niet, maar spreekt in Art. 29 van ware en valsche kerk. En dientengevolge ontstond ook wel dispuut over de rechtmatigheid der nieuwe spreekmanier. Thans worde hier gehandeld alleen over het verband, waarin het denkbeeld van de pluriformiteit der kerk staan kan tot dat van ware en valsche kerk. En dan zij er op gewezen, dat het eerste een element mist, hetwelk karakteristiek (kenmerkend) is voor het andere, zoodat de uitdrukking „pluriformiteit der kerk” nimmer in de plaats komen kan van die der „ware en valsche kerk”; de laatste kan niet door de eerste vervangen worden. Pluriformiteit (veelvormigheid) toch spreekt alleen van den vorm, en laat het wezen buiten bespreking; terwijl het bij de tegenstelling van waar en valsch juist gaat over het wezen, en er van den vorm geen gewag gemaakt wordt. Tengevolge daarvan blijft bij den term pluriformiteit buiten beschouwing de vraag naar verkeerdheid, d.i. naar het al of niet beantwoorden aan een geldenden maatstaf. Zelfs sluit de spreekwijze van pluriformiteit, op zichzelve het denken aan, of vragen naar, een norm (te gelden maatstaf) uit, zoodat van een behooren daarbij geen sprake kan zijn. Immers heeft b.v. de eene bloem een gansch anderen vorm dan een andere; denk maar aan een roos, en aan een lelie, en aan een chrysanthemum. Hoe verschillend zijn ook wel de vormen van één zelfde bloemsoort. Maar wie zou nu beweren, dat de eene bloemvorm aan den anderen behoort gelijk te zijn? Waarom zou een irisbloem in vorm moeten overeenkomen met een primula? Bouwt iemand een huis, waarom zou dan zijn huis niet een anderen vorm mogen hebben dan dat van zijn buurman? Juist door verscheidenheid van vormen ontstaat bekoorlijkheid. Een straat toch, welker huizen alle precies gelijke gevels hebben, kan een doodschen indruk maken. En door verschil van bloemvorm is daar te meer schoonheid.

Het woord pluriformiteit wekt alzoo niet het denkbeeld van een maatstaf, waaraan gemeten behoort te worden;

het sluit integendeel juist zoodanig denkbeeld als ongerijmd uit;

en het doet als vanzelf de voorstelling opkomen, dat die veelheid van vormen iets goeds is, iets heerlijks, hetwelk niet afgekeurd moet worden, maar toejuiching verdient, waarover men niet te treuren heeft, doch waarvoor men veeleer danken moet.

Daarentegen is met de tegenstelling van waar en valsch juist het beoordeelen naar een maatstaf gegeven. Die tegenstelling eischt een maatstaf; en wel een zoodanigen maatstaf, die autoriteit heeft, gezag, welken men niet maar aanlegt, doch die aangelegd moet worden, en naar welken goedgekeurd of afgekeurd wordt, aan welken iets behoort te beantwoorden, zoodat het veroordeelenswaardig, schuldig, verwerpelijk is, wanneer het daarmede niet in overeenstemming is. Er moet, behoort toch waarheid te zijn. Valschheid is geen variatie (wijziging) van een toch ook zoo nog goed blijvende zaak, maar zij is een verkeerdheid.

Dit een en ander nu in verband brengende met de kerk, krijgen we, dat aan de kwestie over het goed recht, om van pluriformiteit der kerk te spreken, moet voorafgaan de beslissing tusschen ware of valsche kerk. Omdat eerst bij de ware kerk de vraag beantwoord zal kunnen worden, of zij zich in verscheiden vormen openbaren kan wat leer en inrichting betreft, en dan toch steeds blijven beantwoorden aan den eisch van Gods Woord inzake leer en inrichting.

Indien men daarom de leer van de pluriformiteit der kerk in de plaats zou willen stellen van die der ware en valsche kerk, zou men inderdaad in strijd komen met Art. 29 onzer Belijdenis. Dan zou men loochenen, dat er op het gebied der kerk als kerk sprake zou kunnen zijn van waar en valsch; loochenen dus ook, dat de Heilige Schrift een maatstaf voor de bestaans- of openbaringswijze der kerk zou aangeven. En daarmede ware uitgesproken dat het er wezenlijk niet op aankwam, tot welke kerk men zou behooren. Al naar de individuëele of persoonlijke smaak was, zou men zich dan of bij de eene, of bij de andere kerk mogen voegen. Van zonde in het verbreken van het verband met een kerk, om zich tot een andere te begeven, zou dan niet gesproken kunnen worden, evenmin als er dan opzichzelf zonde kon zijn in het behooren of blijven behooren tot deze of die kerk. Van door Gods Woord geeischte breuke met een kerk zou dan ook nimmer sprake kunnen vallen. Schuld en tucht betreffende gemeenschap of breuke met een kerk, ware dan principiëel ondenkbaar. Heel de kwestie |71a| van breuke met een kerk om den wille van Gods Woord zou dan niet bestaanbaar zijn. „Hervorming”, „Separatie”, „Doleantie” waren daarmede geoordeeld.

De leer van de pluriformiteit der kerk zou dus, als zij gesteld werd in de plaats van die der ware of valsche kerk, wegnemen het denkbeeld van het mogelijk zondige in bestaans- of openbaringswijze der kerk. Dan viel het begrip van het normatieve (behoorende, plichtmatige) en Schriftuurlijke uit. Het behooren tot deze kerk, of tot die andere, werd dan een adiaphoron (een zaak welke er wezenlijk niet toe doet), waarbij men een keuze kon doen naar persoonlijk believen, en waarbij van strijdigheid met den eisch der Heilige Schrift nimmer gerept mocht worden.

Alzoo kan de leer van de ware en valsche kerk niet vervallen, om vervangen te worden door die van de pluriformiteit der kerk. Zoover deze laatste recht van bestaan heeft, kan dit nooit anders wezen dan bij de ware kerk; zoodat ten aanzien van een kerk eerst de beslissing behoort te vallen, of zij als ware kerk erkend mag worden.

Een andere vraag is natuurlijk, of nu een kerk, die als ware kerk erkend moet worden, ook in absoluten of volstrekten zin waar is, d.i. gansch geen elementen bevat van de valsche kerk; en daarentegen een kerk, die als valsch gekenschetst moet worden, in het geheel geen elementen in zich heeft van de ware kerk, en dus in algeheelen omvang en in elk opzicht valsch is. Dat raakt de kwestie van het betrekkelijke.

Daarmede hangt weer deze andere vraag samen, hoe groot eventueel (bij mogelijk geval) het procent aan elementen der valsche kerk bij een kerk zou kunnen zijn, zonder dat breuke met haar naar de Heilige Schrift plichtmatig werd; en wanneer wat zich als kerk aandient, verlaten moet worden vanwege het te hooge gehalte aan elementen der valsche kerk. Hieromtrent geeft art. 29 onzer Belijdenis genoegzame aanwijzing.

Tot zoover het artikel.

Volgende week komt het debat met Dr Buizer aan de beurt.


K. S.




a.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001