Kolonisten of emigranten?

De Reformatie

15e jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
22,179v (1 maart 1935)

a



In „Opbouw”, „weekblad voor Humanistisch Christendom”, staat elke week een „Woord van de Week”. Natuurlijk altijd treffend, kernachtig en „stichtelijk”. In een der laatste nummers is het een uitspraak van Emil Brunner. Wij laten ze hier letterlijk volgen:

De eerste christelijke eisch is niet de verbinding met den staat, maar het bewaren van een afstand, het inzicht van de christelijke gemeente en der geloovigen afzonderlijk, dat zij vreemdelingen zijn in het geheel van deze zondige wereld, welker machtigste gestalte de staat is. Zij zijn zich bewust zoowel van hun tegenstelling tot het wezen van den staat als van hun verbondenheid met den staat. De blijde dankbaarheid voor den staat is alleen christelijk op grond van den afschuw en het leed over het feit, dat er ondanks Gods macht een staat moet zijn. Want als lid van het lichaam van Christus behoort men in wezen tot de nieuwe orde der uit geloof en hoop geboren liefde en slechts als oude rest tot de orde van wet en dwang. Geestdrift voor den staat is een volstrekt heidensch verschijnsel.

Emil Brunner.

Wij citeeren deze woorden, a) om te doen zien, dat behalve op „gereformeerde” congressen ook bij de ethischen, en óók bij de vrijzinnigen Brunners beschouwingen ingang vinden; precies wat wij voorspeld hebben; b) om daartegenover te herinneren aan de gereformeerde gedachte. De staat is volgens haar één van de vele organisatievormen van het menschelijk leven. Door Brunner wordt hij hier gezien als een uiting van de „zondige” wereld, en dan wel nader als de machtigste „gestalte” daarvan. Die macht is echter, voor wie principiëel toetsen wil, een bijzaak; want tenslotte komt het voor de principiëele kwalificatie van een ding er niet op aan, hoe gróóte macht het heeft. M.a.w. in principe past eenzelfde houding tegenover den staat, als tegenover andere levenskringen, andere „gestalten”, waarin de wereld optreedt, ons voegt. Tegenover Brunners beschouwing nu stelt het gereformeerde denken deze gedachte, dat een lid van het lichaam van Christus niet behoort tot een nieuwe orde, doch door genade is hersteld in de oude orde. Dat hij dus niet „afstand” moet „nemen” van deze wereld, maar God daarin moet dienen met geheel zijn kracht, en dit groote gebod volbrengen moet op het eenige terrein, dat hier en nu hem openstaat, dat is deze wereld.

Brunner zegt in zijn Religions-philosophie: onze Politeia is in den hemel. En dan volgt daar een tirade van dezen inhoud: dat wij dus geen Politeia (staat van Plato, of van zijn navolgers) kunnen aanvaarden, omdat zij, volgens Brunner, een illusie is, en evenals de kerkstaat en de kerkelijk geleide cultuur, een project van bijgeloof is. Zoo spreekt de meester. En de leerlingen — Haitjema en Miskotte — spreken insgelijks. Jammer echter voor Brunner, dat er in Philippenzen 3 : 20, op welken tekst bij blijkbaar zinspeelt, niet staat „politeia”, maar „politeuma”. Prof. Greijdanus vertaalt dien tekst aldus: „Want de staat waarvan wij burgers zijn is in de hemelen”, d.w.z.: „de plaats waar wij ons tehuis, ons burgerrecht hebben, is van nature of oorspronkelijk, vgl. 2 : 6, in de hemelen, omhoog, zoodat wij ook zoeken en bedenken moeten, wat boven is, niet wat op aarde is, d.w.z. niet aangenaamheid en aanzien onder de menschen, maar Godes eere, de gemeenschap met Christus, hoe wij Hem zullen behagen en dienen.” Maar dan: Hem dienen hier in dit leven, o.m. óók in den staat, de cultuur, de kerk, het gezin, elken levenskring.

M.a.w., wij zijn niet, om het met een bekend modewoord uit te drukken, emigranten, die in een land zijn, waar wij eigenlijk geen enkelen dag thuishooren, maar wij zijn kolonisten. Wij weten, dat onze regeering in een ver gelegen plaats resideert (hier boven); vandaar krijgen wij de bevelen. Maar in déze wereld van vandaag zijn wij vandaag op onze plaats. En wij mogen niet eens er uit weg. En wij mogen geen „afstand” er van „nemen”.

Wie over het verschil van „emigranten” en |180a|kolonisten” een kwartier lang nadenkt, ziet op dit punt de gereformeerde lijn zich scherp afteekenen tegen de lijn van Brunner.

En hij is weer gewaarschuwd.


K.S.




a. Opgenomen in „Ons aller Moeder” anno Domini 1935. Een „roepstem” beantwoord, Kampen (Uitgeverij J.H. Kok) 1935, 53-55 (noot).

b.

c.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000