Barth ontslagen; een waarschuwing op tijd

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

15e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
9,75 (30 november 1934)

a



We hebben in ons land de N.S.B., die ons verzekert, dat ze de groote „hervormings”-(!)beginselen, die in Duitschland en Italië de nieuwe toestanden hebben gebracht, „in Nederlandschen geest” zal willen toepassen.

Bij de beweging loopen ook heel wat jongelui mee, die zich hebben laten vertellen, dat christendom en politiek met elkaar niets te maken hebben. Ten deele hebben zij deze meening ontleend aan de beschouwingen van Karl Barth.

Het moge voor hen een waarschuwing ter rechter tijd zijn, dat juist diezelfde Karl Barth dezer dagen van zijn hoogleeraarsambt is ontheven omdat hij niet precies den eed van trouw aan Hitler wilde afleggen, zóóals deze dit verlangde. Barth was desnoods bereid, het te doen, mits onder toevoeging van enkele woorden: hij wilde trouw zweren, zoover hij dat als christen kon verantwoorden. Maar de dictatuur kent geen „quatenus”, geen „inzooverre”, wijl ze het hebben moèt van de onderdrukking der gewetens. Hitler en Goering en dergelijken hebben zich nu eenmaal als dragers van den „algemeenen wil” gepresenteerd, en leggen |75b| zich nu op aan de massa. En nu Barth — die overigens niets revolutionairs in den zin heeft, en herhaaldelijk verklaard heeft niets tegen den nationaal-socialistischen staat te zullen ondernemen — niet een eed zweren kan, die hem dwingt tot het uitspreken van een onwaarachtigheid, nu moet zijn „bijzondere wil” zich conformeeren aan den mythischen „algemeenen wil”, of anders wordt ook hij aan het lot van vele joden prijsgegeven.

Voor de velen, die op zooiets gewacht hebben, al vrij lang, is dit bericht geen verrassing. Zij weten al lang, dat in Duitschland een tyrannie heerscht, die op haar laatste beenen vreest te loopen en dus steeds ondragelijker wordt. Sprak Charivarius eens — ’t was in den oorlog — over „den algemeenen held-plicht”, die was „ingesteld”, in Duitschland „stelt men” den „algemeenen” applaus-plicht in.

Maar de jongelui, die van Barth gehoord hebben, dat godsdienst en politiek niets met elkaar te maken hebben? En die daarom zich werpen in de N.S.B.? Of dergelijke instellingen?

Zij zien hier, dat hun — te weinig begrepen — profeet Barth aan den lijve gevoeld heeft, dat volgens de dictatuur die den staat tot generaal-verkrachter maakt, de politiek van dezen staat wel degelijk met het christendom te maken heeft. En dat hij het christendom, dat, gevergd tot een uitspraak, bereid is tot zwijgen desnoods, maar niet tot liegen, den mond snoert.

Reeds eerder spraken we uit, dat de persoon Barth onzen eerbied heeft, hoezeer we ook zijn gedachten afwijzen. Dat blijve ook nu. Zéker is, dat indien Barth met zijn opvattingen inzake christendom en politiek in conflict komen moet met den dictator of liever met de kliek, die hem drijft, dit a fortiori het geval zal zijn wanneer onverhoopt nationaal-socialistische geweldhebbers met calvinisten te doen zouden krijgen.

Moge de roes nog tijdig gebroken worden bij hen, die op deze dwaalwegen verzeild zijn, maar voorts nog christenen zijn — van karakter. Er is in de tragedie, waaraan Barth ten offer viel, inzooverre iets goeds, dat ze de oogen opent. Als men niet geweten had, dat Barth een groote „gemeente” om zich heen verzameld had, men had reeds eerder toegeslagen in dit land, dat reeds zooveel mannen van wetenschap heeft afgedankt onder het huidige régime. Dat men het desondanks nu eindelijk toch gewaagd heeft, toont de consequentie van het „beginsel” en legt meteen de scheuren in de nationaal-socialistische behuizing bloot.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001