Boekbespreking

De Reformatie

15e jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935





nummer 8,71 (23 november 1934)

Ds B.A. Bos. „Wat God heeft gedaan”. De Geschiedenis der Geref. Kerk van Assen.

G.F. Hummelen — Assen — 1934.


In de „Asser Kerkbode” verschenen reeds sedert eenigen tijd interessante artikelen over de geschiedenis der Geref. Kerk van Assen. Assen behoort tot de kerken, die het eerst door Ds de Cock zijn bezocht. Zoo was het een goede gedachte, de historie der Geref. Kerk van na 1834 te beschrijven. Een enkele maal moge het den schijn hebben, alsof voor den auteur „Assen’s kerk” slechts 100 jaar oud is, maar dat is natuurlijk slechts een verkorte |71c| uitdrukking. En de andere, dat „moeder gestorven was” (de kerk der Reformatie) is het eveneens; want de schrijver zelf beweert, zeer terecht, dat moeder leeft. Volkomen terecht (Zondag 21).

We hebben het boek van Ds Bos met groote belangstelling gevolgd. Helder en onderhoudend vertelt hij de geschiedenis der kerk van Assen, en menige bijzonderheid heeft — vooral in zooverre het den tijd van 1834 betreft, — ook algemeen belang. Ds Bos citeert volgend spotliedje:

Albert Brommer, Jaôpie Nijenhuűs,
Mijnties Niene, Gerbens Dine,
Meermans Fij,
Lutt’ Jan kömp ere ook nog bij.

„Dit liedje” — aldus de schrijver — „diende om aan te geven, wat voor soort menschen er tot de ‘separatisten’ behoorden: kreupelen, lammen en zonderlingen . . .!”

We vermelden nog de fraaie foto’s, die in het boek van 178 blz. opgenomen zijn. Dit goedgeschreven werk, dat voor allen, die aan Assen verbonden zijn en ook voor alle gereformeerden, die den tijd der Scheiding willen kennen, veel interessants geeft, beveel ik gaarne ter lezing aan.


K. S.




nummer 17,143 (25 januari 1935)

Dr S. Greijdanus. De drie brieven van den apostel Johannes.

J.H. Kok — Kampen. 1934.


Dit is één der deelen van de bekende „Korte Verklaring der Heilige Schrift met nieuwe vertaling”, gelijk deze verschijnt bij de Uitgeversmaatschappij Kok te Kampen. Deze reeks kunnen wij in haar geheel aanbevelen; want zij tracht inderdaad de Schrift te lezen zooals deze wil gelezen zijn. Bovendien geeft zij nauwkeurig uitgewerkt studie-matieraal, rekent altijd — en bewijst dit ook den niet-theologisch gevormden lezer op zeer veel plaatsen — met de tekst-critische gegevens, en kan alzoo tot het recht verstaan van de Schrift dienstig zijn, met gelijktijdige wapening tegenover velerlei misverstand en onnauwkeurigheid in vertaling of verklaring.

Het door Prof. Greijdanus bewerkte gedeelte, dat hier |143c| voor ons ligt, treft, gelijk ŕl diens werk, door bizondere nauwkeurigheid en helderheid en voorzichtigheid. Wanneer Prof. Greijdanus een argument geeft, dan moet men wel zeer sterk zijn, wil men er iets tegen in brengen.


K. S.




nummer 17,143 (25 januari 1935)

Dr James Orr. De bijbel voor de rechtbank der critiek. Uit het Engelsch vertaald door J. Visser.

J.H. Kok — Kampen. 1934.


Dit boek heeft de waarde van de goede bedoeling, en kan door de warmte van zijn getuigen velen bevestigen in de reeds aanwezige liefde en het vertrouwen in de Heilige Schrift. Als zoodanig wil ik dan ook gaarne het werk aanbevelen. Dat het niet-overtuigden zal helpen in het winnen van een andere overtuiging, betwijfel ik. Daarvoor is de spreektrant soms ietwat te populair, b.v. als er gesproken wordt van „de citadel Christus”, de behandeling niet steeds even diepgaand, en het materiaal hier en daar wat verouderd en onzeker. Men moet dus met dit boek m.i. geen evangelisatie drijven in wetenschappelijke kringen. Maar het heeft wel voor ons zelf, die reeds overtuigd zijn, de waarde, welke elke bevestiging eener bestaande overtuiging achteraf voor ons geloof hebben kan. In dien zin beveel ik het werk gaarne aan, ook voor vereenigingen en belangstellenden in bijbelstudie.


K. S.




nummer 19,160 (8 februari 1935)

Dr J.H. Bavinck. Christus en de mystiek van het Oosten. — N.V. J.H. Kok, Kampen.


Het boek van Dr Bavinck, bijzonder goed uitgevoerd, en van vele mooie illustraties voorzien, vraagt van den lezer wel eenige ontwikkeling, maar is toch ook zonder bepaalde theologische of filosofische scholing voor iedereen te volgen. De schrijver beschikt over een duidelijken schrijftrant, ordent zijn stof rustig, en is reeds daardoor een uitstekend scribent gebleken. Het boek zelf hebben wij niet in zijn geheel kunnen lezen, maar toch wel zooveel ervan in ons opgenomen, dat wij meenen, een samenvattend oordeel te kunnen geven. Dit kan gunstig zijn. Niet in alles deelen wij de beschouwing van den schrijver, b.v. niet inzake de waardeering van Augustinus als overwinnaar van de gevaren der mystiek, die de schrijver terecht met nog steeds gelijke grondfouten tot ons ziet komen, als waarmee ook Augustinus haar tot de kerk komen zag. En zoo zijn er wel meer dingen, waarin de schrijver anders denkt op enkele beteekenisvolle punten dan ik zelf. Daar staat echter dadelijk tegenover, dat zčlfs in zulke gevallen — b.v. het hanteeren van den term macrocosmos en microcosmos (ik zelf zou den term eigenlijk geheel los willen laten) — de schrijver ook weer veel dingen opmerkt, waarmee wij ons hartelijk kunnen vereenigen, en dan ook in zijn polemiek, inzooverre hij ze laat spreken, onze instemming hebben kan. En — behalve dit alles is er dan nog het groote voordeel, dat dit boek over de mystiek van het Oosten zeer goede dingen zegt. Voor enkele jaren zou ik dit niet hebben durven zeggen, omdat in mijn mond deze lofzegging al te overmoedig zou geweest zijn. Enkele jaren geleden immers wist ik van deze dingen nog zoo goed als niets. En ik geloof, dat in het algemeen onder ons er maar weinigen zijn, die van de Oostersche mystiek verstand hebben, omdat veel van wat in boeken staat, ňf bezijden de waarheid is, ňf in dingen, die slechts onbeteekenende bijzaken zijn, de hoofdzaak ziet. In den laatsten tijd echter heb ik door bijzondere omstandigheden veel over deze dingen hooren spreken, door iemand, die in dezen volkomen bevoegd is. Het trof mij nu, dat in het boek van Dr Bavinck veel terugkeert, voor wat het beschrijvende gedeelte aangaat, van wat ik van deze uiterst bevoegde zijde heb gehoord, en ook later, in wetenschappelijke literatuur, daarover heb kunnen aantreffen. Ook dan blijft er tusschen den |160b| auteur en mij hier en daar verschil, maar de punten van overeenkomst zijn zóóveel, dat ik dit boek gaarne wil eeren als een zeer goede aanwinst voor het kennen van het leven en de existentie van den Oosterschen „religieuzen” mensch.


K. S.




nummer 19,160 (8 februari 1935)

Anti-Revolutionaire Staatkunde. Drie-maandelijksch orgaan van de Dr A. Kuyperstichting. — J.H. Kok, Kampen.


Sedert eenigen tijd ontvangen wij dit tijdschrift voor „De Reformatie”. Wij zijn daar heel blij mee, want het staat op hoog peil en verdient dus de volle aandacht. Bijzonder goed en actueel is geweest een artikel van Dr J.C. Rullmann: „De maatregelen tegen de Afgescheidenen”. Voorts worden verscheidene actueele vragen behandeld en veel studie-materiaal gegeven, dat principieel verder brengen kan. Wij hopen later nog wel op het tijdschrift terug te komen, maar mogen het nu reeds in het algemeen in de belangstelling der lezers aanbevelen.


K. S.




nummer 19,160 (8 februari 1935)

Dr K. Dijk. Het rijk der duizend jaren. — J.H. Kok N.V., Kampen. z.j. Woord vooraf gedateerd Juni 1933.


De auteur geeft in dit lijvige boek (584 blz.) een breede studie over het Chiliasme. De ondertitel luidt: „Beschouwingen in het verleden en het heden over het duizendjarig rijk”. In het historisch gedeelte wordt gesproken over het Jodendom, de oud-christelijke kerk, Augustinus, de Middeleeuwen, de Reformatie, Anabaptisten en Gereformeerden, Lutherschen, Gereformeerden, Réveil, Kerken der Afscheiding, Chiliastische stemmen uit de vorige eeuw, Adventisme, Methodisten en „Darbisten”, „Het Zoeklicht”, de Ethischen, verschillende eschatologische richtingen en daartegenover gereformeerde stemmen. In het leerstellig gedeelte wordt breed gesproken over Openbaring 20, bepaalde plaatsen uit de Evangeliën, uit de brieven der Apostelen en verscheidene passages uit het Oude Testament. Daarna volgt een praktisch gedeelte met registers. De studie van Dr Dijk verdient alleszins waardeering. Zij is duidelijk en overzichtelijk geschreven, is helder in betoogtrant en geeft inzake de exegese, zoover ik zien kan, waardevolle opmerkingen. De auteur brengt het inzicht, dat in de laatste tijden onder ons, dank zij den in den laatsten tijd oplevenden rijken arbeid van onze exegeten, gewonnen werd, naar ’t gereformeerde volk toe, en heeft reeds daardoor recht op onzen dank. Tegenover allerlei misvattingen welk in den laatsten tijd inzake begrip en beteekenis der eschatologie aan het woord gekomen zijn, heeft een dergelijk betoog om zijn nuchtere en heldere handhaving van het onder gereformeerden gangbare en nog niet prijs te geven begrip van „eschatologie” een groote waarde. De studie van Dr Dijk kan theologen en niet-theologen tegemoet komen in het verstaan der Schrift en vinde hier een woord van warme aanbeveling.


K. S.




nummer 19,160 (8 februari 1935)

Ds P.A.A. Klüsener. Nationaal Socialisme of Calvinisme als nationale kracht. — Uitgave Bondsboekhandel (Bond van Ned. Hervormde Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag) te Utrecht.


Ds Klüsener heeft op den Bondsdag van Ned. Hervormde Jongelingsvereenigingen op Geref. grondslag d.d. 10 Mei 1934 te Utrecht een rede gehouden over het onderwerp, dat thans in den titel der brochure is aangeduid. Over het algemeen zijn wij het met de kritiek van schrijver op de N.S.B., zoover deze wordt uitgebracht, wel eens, al meenen wij dan ook, dat de kritiek hier en daar nog vollediger — wat de principiëele kwesties betreft — had kunnen zijn. Jammer is het eenigszins, dat aan het eind van de brochure enkele vragen worden beantwoord, welke den schrijver gesteld |160c| zijn naar aanleiding van zijn voordracht. Die vragen gaan voor een deel uit van gedachten-verbindingen, welke doorgaans bij ons weinig weerklank vinden en het antwoord dat de schrijver er op geeft verwijst dan ten deele naar lectuur, welke wij niet als verhelderend kunnen erkennen.


K.S.




nummer 20,168 (15 februari 1935)

L. Lindeboom. De brieven van den Apostel Paulus aan de Gemeente te Thessalonica. — J.H. Kok, Kampen. 1934.


Dit boekje is door Ds C. Lindeboom uitgegeven na den dood van zijn vader. Het is, zooals men verstaat, een uitgave van wat in de schriftelijke nalatenschap van wijlen Prof. Lindeboom is gevonden. Wij zijn dankbaar voor deze uitgave. De exegese van Prof. Lindeboom is voorzichtig, vrij van allen opsmuk, neemt van de voornaamste opinies nota en bepaalt dan de eigen positie daartegenover.

De beide brieven van Paulus aan Thessalonica zijn van groote beteekenis, met name ook, omdat daarin de bekende passage voorkomt over den anti-christ.

De exegese van dit boek draagt natuurlijk het stempel van den tijd, waarin het geschreven werd. Maar ik ben er zeker van, dat er ook onder hen, die de nieuwe kommentaren, óók van gereformeerde zijde, kennen, voor dit boek veel waardeering zal zijn. Naast den kommentaar van wijlen Prof. van Leeuwen hebben deze uitleggingen haar plaats. Vergelijkt men ze met oudere Nederlandsche kommentaren, als b.v. van Baljon, dan groeit de waardeering voor hetgeen in zijn tijd door Prof. Lindeboom gedaan is, ook voor de vorming van gereformeerde theologen. Het boek bevat natuurlijk veel Grieksch, en zal dus in hoofdzaak zijn weg moeten zoeken onder theologen.


K. S.




nummer 20,168 (15 februari 1935)

Toelichting op de schetsen Kerkgeschiedenis. 1e deel. — Uitg. van den Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. Grondslag. 1934.


Schetsen te schrijven over de kerkgeschiedenis is bijzonder zwaar, vooral nu wij nog altijd op dit punt slechts hier en daar iets hebben van gereformeerde zijde. Wanneer dan bovendien nog in een populair orgaan, of voor de lezers daarvan, dit vak behandeling vraagt, is de moeilijkheid nog des te grooter |168b|

Men dient met dit alles te rekenen, zal men den auteur van deze toelichting recht doen. De recensent mag geen misbruik maken vna het feit, dat hij enkele dingen (b.v. inzake de beteekenis, het karakter en het begrip kerkgeschiedenis, Thomas ŕ Kempis, de mystiek, Schleiermacher, Augustinus en meer andere dingen) eenigszins anders ziet dan de auteur, doch dient zich af te vragen, wat dit boek in onzen tijd voor onze jonge lieden beteekenen kan. En dan kan ongetwijfeld veel goeds ervan gezegd worden. Het is zeer bevattelijk geschreven. Een bezwaar is misschien, dat de beschrijving een enkele maal ietwat te aphoristisch is, d.w.z. telkens in de beschrijving van een „stelsel” zich aan bepaalde namen vastknoopt, en niet de namen van personen met hun „stelsel” meer rechtstreeks in verband zet met de heerschende stroomingen van den tijd. Maar dit is ook weer volkomen begrijpelijk, omdat we als gereformeerden op dit punt grootendeels feitelijk nog beginnen moeten, althans wat de handboeken betreft. Bovendien heeft voor een populaire behandeling op jeugdvereenigingen de hier gevolgde methode ook wel enkele voordeelen. Het gezegde neemt dus niet weg, dat wij voor het geheel toch groote waardeering hebben, en het boek gaarne ter bestudeering aanbevelen.


K. S.




nummer 21,175 (22 februari 1935)

J.M. van der Waals. Het standpunt van het Gereformeerd schoolverband inzake het schoolartsenvraagstuk.


Over het schoolartsen-vraagstuk is op onderscheiden manieren reeds gehandeld, en de auteur van deze brochure biedt nu hier zijn meening ter overweging aan, inzonderheid aan de anti-revolutionaire en Christelijk-historische leden van de Kamers, de Provinciale Staten en de gemeenteraden. Wij vestigen daarom gaarne de aandacht van deze gegadigden op deze brochure, die te rechter tijd van degenen, die het aangaat, de aandacht vraag voor de meening van „Gereformeerd Schoolverband”. Juist vanwege de duidelijk uitgesproken bedoeling, die de auteur met deze brochure heeft, onthouden wij ons van een eigenlijke beoordeeling. Wij bedoelen alleen maar, de aandacht er op te vestigen.


K. S.




nummer 21,176 (22 februari 1935)

Leidraad bij de behandeling van de Dordtsche leerregels. — Uitgave van den Ned. Bond van Jongelingsvereenigingen op Geref. Grondslag.


Een helder geschreven boekje van 43 bladzijden. Met de vragen van den tijd wordt rekening gehouden (b.v. Oxford-groep of ook Utrecht 1905). De uiteenzetting van de strijdvragen in den aanvang der 17e eeuw is beknopt maar duidelijk.


K. S.




nummer 21,176 (22 februari 1935)

Dr J.H. Gunning J.Hzn. De Morgenstond nadert. Een boek voor Christenen in den avond des levens. — H.J. Spruyt’s Uitg.-Mij, Amsterdam. 1934.


Dr Gunning verhaalt in zijn woord ter inleiding, dat hij inzage gekregen heeft van het geschrift van Gustav Weller: „Alterstrost”, een boek dus voor den avond des levens, een troostboek voor oude menschen. Hij vroeg toen aan den uitgever Biermann te Barmen verlof, dit boek te mogen gebruiken voor de samenstelling van een dergelijk troostboek voor oude menschen. De uitgever gaf de verlangde toestemming. Dr Gunning voegde zijnerzijds vier rubrieken er aan toe, en gaf dus in hoofdzaak oorspronkelijk werk.

De heel eigenaardige gesteldheid van wie ouder is geworden, en nu weet, zeer spoedig het leven te mňeten verlaten, zoekt bij ons over het algemeen weinig den publieken weg, om zich uit te spreken. Toch heeft een boek als dit, dat het persoonlijk stempel van den auteur in alles doet zien, veel goeds te geven, omdat het door het opwekken van bijbelsche motieven den ouderdom leiding geeft, of, gelijk de schrijver het liever zegt, vertroosting. Er is in dit boek veel, dat „den eenigen Troost in leven en sterven” doet zien, en dat men uit dien hoofde zeer waardeeren kan. Niet alleen de ouderen, maar ook de jongeren kan het op veel bladzijden tot nadenken brengen.

De schrijver denkt in veel opzichten anders dan ik; en het is mij een raadsel hoe jij, die over den Christus zóó spreekt als hier gebeurt, en uit de Schrift zóóveel troost leest, als hier het geval is, in zijn theologisch en kerkelijk schrijven, ik zou haast zeggen in zijn ireniek čn (!) polemiek, zich dikwijls zoo uitlaten kan, als hij het doet, over richtingen en menschen, die Christus en de Schrift ons afnemen, en dus aan zijn troostboek feitelijk den werkelijken grond ontnemen. Maar dit verhindert ons niet, uit te spreken, dat zijn boek zelf in veel opzichten ons welkom is en zeer veel goeds geeft.


K. S.




nummer 21,176 (22 februari 1935)

Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” te Kampen voor 1935. — Kampen, G.Ph. Zalsman. 1935.


Op verzoek van de administratie van den hierboven vermelden Almanak geef ik een korte aankondiging in ons blad. De Almanak van het Studenten-corps F.Q.I. verscheen niet op tijd, wanneer men althans den studenten-tijd gebonden acht aan den tijd van iedereen. Maar overigens was hij prompt op tijd. En mocht men hem te laat gekomen achten, dan is dat niet de schuld van het Corps. Ook niet de schuld van den uitgever, zooals ingewijden bekend is.

Eenigszins draagt het boek het stempel van den zorgelijken tijd, of van de beschouwing, die men van den tijd heeft: de kalender is waarschijnlijk uit zuinigheidsoverwegingen weggelaten. Het laatste trekje dus van het „Urbild” Almanak is aan dit „Abbild” ontnomen. Daarvoor is het ook een almanak van studenten. Na vermelding van de belangrijke data komt de rubriek Theologische School, met een breed uitzicht op de bibliotheken van andere Hoogescholen. Daarna volgt de rubriek van het Corps zelf. De lijst van predikanten, die te Kampen hebben gestudeerd en hun candidaats-examen afgelegd hebben, wordt hier ook onder begrepen. De overzichten in beide rubrieken zijn interessant. Aan wijlen den heer |176b| F.H. Folkerts, die als student der Theologische School overleden is, wordt een dankbaar en dankbaarstemmend „in memoriam” gewijd. Vervolgens komt het mozaďek, dat herinnert aan het eeuwjaar van de Afscheiding. Prof. den Hartog schreef daarin een zeer goed en boeiend artikel over de Theologische School als dochter der Afscheiding. Tegenover de titel-pagina van dit opstel staat een reproductie van de plaquette van Dr H. Colijn, en daaronder een zin uit het telegram, dat Prof. Hoekstra heeft gezonden naar de Utrechtsche vergadering, waarin de Afscheiding herdacht werd. In het artikel van Prof. de Hartogh wordt breed verhaald, hoe het er toe gekomen is, Kampen te kiezen als plaats voor vestiging van de Theologische School. Tenslotte is gestemd tusschen Zwolle, Kampen en Groningen. Het verband tusschen de Afscheiding en de Theologische School wordt breed uitgewerkt. En ten aanzien van de waardeering die de School verdient, geeft Prof. den Hartogh zeer duidelijk de gronden aan, die hij daarvoor ziet liggen. Wij zijn hem daarvoor zeer dankbaar.

Zeer goed is vervolgens ook het werk, dat uit den kring der studenten gekomen is. J.R. geeft een kort maar mooi woord over Philippenzen 1 : 21a: het leven is mij Christus. H. een avondbede en S.J.R. een weldoordacht opstel: iets over de incarnatie, naar aanleiding van „der Mittler” van Emil Brunner. Hier en daar getuigt het in de beoordeeling van de theologie van Brunner van een ietwat te milde zachtmoedigheid. Overigens is het verblijdend, dat van de litteratuur over deze onderwerpen — gelijk eveneens uit de rubriek Varia blijkt — kennis genomen wordt.

En eindelijk komt uit den kring der studenten zelf nog een opstel van A.I.Kr. „De rijkdom van Chrsitus”, dat ook niet nalaten zal te boeien. Tenslotte schrijft nog een der hoogleeraren een kort opstel over „Zarathustra en de vrijwillige bedelaar”.

Betrekkelijk weinig, zal men zeggen, uit den kring der studenten zelf. Maar, vooreerst: het is in het aantal pagina’s niet gelegen. En bovendien blijkt dat de studenten, misschien in verband met het Afscheidingsjaar, misschien om nog andere redenen ook, dezen keer gaarne iets hadden uit den kring der hoogleeraren. Het is dus niet een zekere machteloosheid, maar een vrijwillig achteruit treden, voor één jaar, teneinde in het Afscheidingsjaar ook behoorlijk daarvan nota te nemen.

Eindelijk volgt dan de rubriek Varia, die dit jaar, behalve dan door het gewone assortiment in sentiment en ressentiment bijzonder boeit door enkele zeer goede teekeningen, verband houdende met het Afscheidingsjaar, plus nog enkele andere motieven. Niet alles in de Varia is even duidelijk, of — rechtvaardig. Boven alles echter is verblijdend de honger naar geschriften van gereformeerde zijde. Een honger, die zóó leidenschaftlich is, dat vanwege louter verlangen een publicatie, die in den zomer 1934 verschenen is, nog als niet verschenen wordt aangediend, en dat aan § 1 van een collegedictaat — ondanks de eerste bladzijden van het studieboek van de calvinistenclub — reeds de eischen worden gesteld van § 3. Gelukkig, wie zóó haasten, geprezen, wie zóó hongeren kunnen! Hunner is de toekomst.

Vatten wij alles samen, dan zijn wij voor den Almanak zeer dankbaar en willen hem, vooral ook om de herinnering aan de Afscheiding, gaarne bij de lezers aanbevelen. Temeer waar hun ootmoed bij voorbaat opgewekt wordt door een eind-varium, dat den hoogmoed der Varia-lezers breken wil, hen vragende: „wat lacht gij? verander slechts den naam, en de geschiedenis geldt uzelven”.

Dat zij zoo.


K. S.


P.S. Nader is mij gebleken, dat de hierboven vermelde plaquette van den heer Terlaak, den teekenaar in den Almanak, zelf is. Niet de foto dus, maar de plaquette is van hem.


K. S.




nummer 22,183v (1 maart 1935)

„Beproeft de geesten”. Hedendaagsche stroomingen op religieus gebied.

Uitgave „De Pauw” — Culemborg. 1934.


In dit boek, samengesteld onder leiding van Ds N. Buffinga, vindt men enkele opstellen. Allereerst van Ds Buffinga over de Groep-Beweging en voorts van Dr Berkouwer over de dialectische theologie, van Dr Dijk over het moderne adventisme, van Dr Brillenburg Wurth over de Gemeenschapsbeweging en de beweging Möttlingen, van Ds A.B.W.M. Kok over de Woodbrookers, van Ds H.W. Engelkes over de godsdienstig sociale actie van Kagawa en van Mevr. E. Barth-van Marle over de god-loozen actie.

Over het algemeen heb ik dit boek met genoegen doorgezien. Indien het mij vergund is, rechtuit te spreken, geloof ik, dat het sterker is in het beschrijven dan in het „beproeven” van „de geesten”. Natuurlijk bedoel ik met dat laatste alleen maar het boek als geheel, want er zijn enkele opstellen bij, die óók in het „beproeven” zeer sterk zijn. Het heeft geen zin hier bepaalde namen te noemen, want het boek als geheel is ongetwijfeld goed.

Met het even aangeduide bezwaar hangt ook samen mijn meening, dat een enkele maal, en dat bij meer dan één der auteurs, de critiek op de uitgebrachte stroomingen zich nog bedient van denk-schema’s en -dilemma’s, welke m.i. op den duur voor andere plaats zullen hebben te maken.

Ook vind ik het strijden tegen „doode orthodoxie” in het algemeen gevaarlijk. Want als men ’t eens concreet maakt? Strijdt men b.v. ook tegen doode huwelijksleer-orthodoxie? Tegen doode handelsethiek-orthodoxie? Tegen doode staatsleer-orthodoxie? Laat ons liever zeggen: wat dood is, is niet orthodox. M.i. is de onderscheiding tusschen „dóóde” en „lévende” „orthodoxie” geďnspireerd door de overigens onjuiste gedachte van velen, die tusschen „leer” en „leven” een onderscheiding maken, welke onbijbelsch is. Wie „dóód-orthodox” is, is in het leven slordig; want tot het leven hoort het |184a| leeren, het leeren als „geďnteresseerde” d.w.z. als één, die er zelf heelemaal in betrokken is, en zijn róeping daarin heeft te vervullen.

Ook inzake de kwestie van de verhouding tusschen rechtvaardigmaking en heiligmaking zou ik enkele dingen anders willen zeggen dan het hier gebeurde, gelijk ook inzake den wil, al of niet te sterk geaccentueerd in de werkheiligheid. Mijn meening is, dat in de Oxfordbeweging de „heiligmaking” geen „sterker accent” krijgt dan de „rechtvaardigmaking”, maar beide door verscheiden van haar woordvoerders onjuist gezien en daarna in onzuiver verband gesteld worden. En in de werkheiligheid is het gevaar niet, dat men den wil te sterk accentueert, doch omtrent de geopenbaarde waarheid Gods heel wat stukken elimineert.

Ook in de waardeering van de secten tegenover het kerkelijk christendom denkt een enkele auteur anders dan ik, gelijk ook inzake de waarde of waardeloosheid, die sectarische „verlangens” hebben tegenover verbleekend en verzwakt leven in de kerk.

En zoo ware er meer te noemen.

Ik zie echter af van verdere opmerkingen in deze richting, omdat ik niet graag den schijn aan wil nemen van ernstige bedenkingen te hebben tegen het boek als zoodanig. Daar is het ver vandaan. Over het algemeen wordt hier op duidelijke wijze goede voorlichting gegeven. Wie met eenigen critischen zin ten aanzien van de genoemde en aanverwante punten het boek ter hand neemt, kan er veel uit leeren.


K. S.




nummer 22,184 (1 maart 1935)

Dr J.A.C. van Leeuwen. Het Evangelie naar Mattheus, 4e druk, bezorgd door Dr W. Lodder, en Dr J. de Groot. I Samuël. Beide opgenomen in „Tekst en Uitleg”.

J.B. Wolters — Groningen. 1934.


De beide hierboven genoemde deeltjes van „Tekst en Uitleg” dragen het kenmerk van heel de reeks. Wij zouden de reeks zóó willen karakteriseeren, dat zij voor theologen, die gewapend zijn, veel goeds bevat, omdat zij getuigt van nauwkeurige studie, heldere vertaling, en poging tot puntige uitlegging. Wie echter niet theologisch gescherpt is, kan deze reeks niet zonder meer beschouwen en aanvaarden als een uitlegging der Schrift, omdat het standpunt der schrijvers, nu als groep genomen, tegenover de Schrift anders staat dan naar onze meening plicht is. Hierom willen wij aan de reeks, en ook aan deze belde deeltjes, allen eerbied geven waarop wetenschappelijk werk recht heeft, maar met nadruk onze lezers er op wijzen, dat de reeks als zoodanig slechts is te hanteeren door wie met den achtergrond van de hier hoofdzakelijk het woord nemende theologische richting op de hoogte is. Het onbeslist karakter van de reeks zelf blijkt wel uit de samenkomst van dčze beide deeltjes: de ééne auteur staat anders tegenover de Schrift dan de andere.


K. S.




nummer 25,208 (22 maart 1935)

Ds B. van Halsema. „Door Zijn hand geleid”. Gedachtenisrede bij gelegenheid van het veertigjarig jubileum der Vereeniging tot bevordering van Gereformeerde ziekenverzorging in Nederland.

J.H. Kok N.V. — Kampen. 1934.


Een zeer goed geschreven en zeer prettig geďllustreerd overzicht van het zeer gezegende werk der Gereformeerde ziekenverzorging in Nederland. Van harte beveel ik de lezing aan. Juist nu van hervormde zijde de splijtzwam in dit werk gebracht is („heel de kerk en heel het volk”!) is het goed, wanneer men de vereeniging, die hier van haar veertigjarig bestaan een jubileums-acte geeft, leert kennen in haar rustigen, gezegenden opbouwenden arbeid.


K. S.




nummer 26,216 (29 maart 1935)

Ds P. ten Have. „Lezen en Verstaan”. Handleiding voor het bijbelsch onderricht op catechisatiën en inrichtingen van onderwijs. Deel III. Oude Testament. Eerste helft tot den ondergang van Israël.

Neerbosch’ Boekhandel en Uitgeverij. 1934.


Dit boekje is ons gezonden ter recensie. Wij moeten dus ons oordeel er over zeggen. Omdat het onderwerp van beteekenis is, en ons bijbelsch onderricht op catechisatiën en inrichtingen van onderwijs van hoog belang is, moeten wij bovendien ons eerlijk uitspreken. Al willen wij ten volle eerbiedigen de kortheid, zakelijkheid, duidelijkheid en veel andere deugden van het werk van den schrijver, dit neemt niet weg, dat hij anders denkt dan wij op ingrijpende punten. Het feit trouwens, dat Prof. Brouwer ook in deze uitgave zijn hand heeft — de schrijver deelt mede, dat deze hoogleeraar bij de samenstelling bereidwillig hulp verleend heeft — maakt al van te voren duidelijk, dat hier ingrijpende meeningsverschillen aan het woord zullen komen. Of, voor zoover zij niet aan het woord komen, zullen zij toch doorwerken. Een enkel voorbeeld: scheppen wordt hier omschreven als: „iets (stoffelijks) maken zonder eenig (stoffelijk) materiaal”. Wij zouden het een ramp achten, als deze definitie onder ons ingang vond. Voorts wordt Gods Woord gezegd, in den chaos orde te scheppen — waarmee weer heel wat onbijbelsche kosmogonieën zich laten verbinden. Pas na den zondeval kende de mensch „de waarde van het goede”. De slang treedt op in het paradijs als de tegengoddelijke macht. Dit zijn maar enkele grepen, maar zij zijn noodig, |216b| om de uitspraak te rechtvaardigen, dat het standpunt van den schrijver ten aanzien van de Schrift het onze niet kan zijn.


K. S.




nummer 26,216 (29 maart 1935)

„Onze Gereformeerde Mannenvereenigingen, haar ontstaan, doel, inrichting en bondsorganisatie”. 2e herziene druk.

Uitgave van de Vereeniging „De Geref. Mannenbond” — Den Haag.


Een interessante reeks van mededeelingen over de Gereformeerde Mannenvereenigingen met officiëele gegevens. Deze organisatie heeft onze hartelijke instemming. Wij kunnen daarom de bij den eersten druk gegeven aanbeveling slechts herhalen.


K. S.




nummer 28,232 (12 april 1935)

Dr G.Ch. Aalders. „Het herstel van Israël volgens het Oude Testament”.

J.H. Kok N.V. — Kampen.


Met dit boek zijn wij bijzonder blij. Gelijk de ondertitel aangeeft, wordt de „chiliastische uitlegging getoetst”. Directe aanleiding tot de uitgave van dit boek is Prof. Aalders’ bestrijding van den vroegeren Ds Berkhoff geweest. Ons blad heeft de waardevolle artikelen van den schrijver mogen opnemen.

Wij vestigen echter de aandacht van de lezers er op, dat Prof. Aalders opzet en inkleeding eenigszins veranderd heeft en verschillende noten, vnl. met verwijzingen naar verdere literatuur, heeft toegevoegd. De heer Berkhoff, die helaas niet meer te Utrecht studeert, en daarmee onze hoop, dat hij van het chiliasme door studie aan een universiteit zou genezen worden, heeft gebroken, is door Prof. Aalders op waardige wijze bestreden. Tegen de argumenten zal hij niets steekhoudends kunnen inbrengen. Afgedacht echter van het polemisch gedeelte van dit boek, heeft het werk van Prof. Aalders ook nog hierom groote waarde, wijl het de methode van de exegese der betreffende Schriftgedeelten blootlegt, en dus — wat de waarde van alle zakelijke polemiek is — het denken scherpt. Juist dus om zijn thetische waarde willen wij dit polemische boek van harte aanbevelen. Het verheugt ons, dat Prof. Aalders de waarde van polemiek aan ons volk leert beseffen.


K. S.




nummer 30,248 (26 april 1935)

Adolf Keller. „Levende beelden uit een wereld van geest en liefde”. Vertaald door J.C. Helders.

J. Ploegsma — Zeist.


Dit boek geeft op inderdaad onderhoudende wijze allerlei mededeelingen over de oecumenische beweging, historische bizonderheden, die allerminst systematisch geordend zijn, die ook niet door één hoofdgedachte bijeengebracht zijn, maar fragmentsgewijze van hier en daar zijn saamgebracht. Deze „oecumenische beweging”, men weet het, heeft, zóó, als zij geschiedt, onze instemming niet, omdat zij het evangelie niet laat staan, en noch het adjectief „christelijk”, noch het adjectief „evangelisch” een bepaalden inhoud weet te geven. Bovendien getuigt het boek op bijna elke bladzijde, zoodra het wil betoogen, of betoogen onderstelt, van een totaal ander inzicht dan de Schrift ons heeft gegeven. Daarom achten wij het te veel gezegd, wanneer de inleider, Dr J.C. Wissing, beweert, dat het boek ons doet ademen in oecumenische lucht. De oecumenische lucht snuif ik ergens elders. Juist niet hier.

Tegenóver dit alles sta echter gaarne de verzekering, dat het boek prettig geschreven is, goed geďllustreerd en door het bijeenbrengen van verscheidene bizonderheden, die los naast elkaar staan, zich gemakkelijk laat lezen zonder inspanning te vragen.


K. S.




nummer 34,280 (24 mei 1935)

Door ’t Beloofde Land. Kunstfoto’s van Paul Hommel met bijschriften van Dr A. v. Deursen. — J.H. Kok N.V., Kampen.


De heer Kok heeft jaren geleden ons volk een prachtig boek, schitterend uitgevoerd, met zeldzame foto’s gegeven over Palestina. Een boek, dat men met een gevoel van weelde ter hand neemt. Naar ik meen te weten, is het boek uitverkocht. Thans krijgen we een ander er voor in de plaats, minder groot, maar even précieus. Niet minder dan 72 kunstfoto’s, waarvan de reproductie schitterend heeten mag, worden hier gegeven; ze zijn van den fotograaf Paul Hommel van Stuttgart. Daarbij schreef Ludwig Schneller toelichtingen. Dr v. Deursen evenwel was van oordeel, dat Schneller’s toelichtingen eerder voor het Duitsche publiek dan voor het Nederlandsche zich leenden, en gaf daarom bijschriften van eigen hand. Vele er van las ik, en alle die ik naging, troffen me door de beknoptheid, de helderheid en de zakelijkheid. Wat Dr v. Deursen bedoeld heeft („meewerken tot het verhelderen van Bijbelsche voorstellingen en daarom iets geven van het milieu en de sfeer, waarin de Gewijde Geschiedenis leeft”), heeft hij m.i. bereikt.

Daarom zal dit kostbare werk, waaraan de uitgever weer zijn liefdevolle zorg blijkt gegeven te hebben, voor menigeen een verkwikking zijn. Allen, die jarig worden, of een jaardag tegemoet zien van één der hunnen, moeten maar eens dit boek noteeren. De bijschriften beslaan de ruimte van één bladzij; wie telkens een stukje met aandacht leest, en dan zich in de foto verdiept, zal van dit in den mooisten zin van het woord onderhoudende boek veel kunnen leeren en genieten. Wanneer het niet zoo afgezaagd was, zou men zeggen: a thing of beauty . . Pardon: 72 things . . .


K. S.




nummer 34,280 (24 mei 1935)

Ds J. Kok, Meister Albert en zijn zonen. Tweede druk. Opnieuw uitgegeven in het eeuwjaar der Afscheiding. 1934. — J.H. Kok, Kampen.


Dit boek, geschreven door Ds J. Kok, inmiddels heengegaan, stamt uit 1909, en werd in de dagen der Afscheidingsherdenking herdrukt. We zijn daar blij mee. Het handelt over „het Gereformeerd kerkelijk leven in Drenthe in de jaren 1834-1854 en bevat bizonderheden over het vrije, Christelijke onderwijs, de opleiding tot den dienst des Woords en de kerkelijke beweging in dien tijd, welke óf in het geheel niet, óf slechts bij zeer weinigen bekend zijn”. Zelf heb ik het boek geraadpleegd bij de voorbereiding van mijn „De dogmatische beteekenis der Afscheiding, ook voor onzen tijd”, en ik kan uit ervaring bevestigen, dat inderdaad deze uit het voorwoord geciteerde zin waarheid spreekt. Zoo heeft het boek beteekenis, niet alleen voor de kennis van „het Galilea van Nederland”, zooals het aan het eind heet — ik zou het niet graag zeggen, en gelukkig plaatst ook de auteur de uitdrukking tusschen aanhalingsteekens — maar ook voor die van het „gereformeerde leven in Nederland in het algemeen”. Wie de geschiedenis van ons onderwijs schrijven wil, zal het werk niet kunnen missen. Het was een goede gedachte, in 1934 een tweeden druk te geven.


K. S.




nummer 34,280 (24 mei 1935)

Joh. Calvijn’s Institutie, verkort weergegeven door Dr B. Wielenga. — J.H. Kok, Kampen, z.j., woord vooraf gedateerd Sept. ’34.


We hebben het jaar van de herdenking der Institutie van Calvijn. Dr Wielenga heeft zich gegeven aan het waagstuk van een verkorte weergave van het zeer omvangrijke werk.

Het waagstuk, — zeiden we. Er zal wel niemand zijn, die het anders ziet. Calvijns betoogtrant is zeer eigenaardig; het is altijd moeilijk, hem verkort weer te geven. Men slaat licht gedachten over, die de bewerker van minder gewicht, anderen soms van groote beteekenis achten (b.v. IV, 1, § 9). Verkorting is buitengewoon moeilijk; want om te weten, wat hoofdzaak en kern van een bepaalde paragraaf is, moet men den vaak subtielen gang van het geheel vooraf gevolgd hebben.

Daarom zal wie wil, gelegenheden genoeg vinden om te verklaren, dat hij op een bepaalde plaats het gewicht van Calvijns uitspraken anders weegt dan de bewerker.

Toch zouden we zulk een „recensie” zeer onbillijk achten. Want tegenover het feit, dat de onderneming een waagstuk is, staat het andere, dat ze toch zeer gewenscht is voor onze eenvoudige menschen. De complete Institutie zullen ze bezwaarlijk zich kunnen aanschaffen. Deze verkorte weergave, die inderdaad bijna steeds, zoo vaak ik een proef nam, het essentiëele treft, kan hen helpen om te weten, wat Calvijn met het boek bedoelt, hoe het opgezet is. Wie verder lezen wil, kan juist uit het „kort begrip” de plaatsen des te gemakkelijker vinden, waar het om te doen is; dit laatste is wel heel moeilijk voor wie de complete Institutie ter hand neemt, zonder andere hulpmiddelen.

Daarom bevelen we toch van harte dit werk aan, juist voor onze over weinig tijd en geld beschikkende lezers. Dr Wielenga heeft van het werk gemaakt, wat ervan gemaakt worden kón. In dit herdenkingsjaar is er voor velen gereede aanleiding — er komt nog een herdenkingsrede — zich dit werk aan te schaffen. Prof. Kuyper schreef een aanbevelend woord vooraf.


K. S.




nummer 34,280 (24 mei 1935)

R. Hagoort. „De Christelijk-Sociale Beweging”. Beknopt overzicht van inrichting, beginselen en historie der Christelijke organisatie van Patroons en Arbeiders.

Drukkerij „Edecea” — Hoorn.


De waarde van dit boek ligt hierin, dat het van een zeer belangrijk levensterrein een historisch overzicht geeft, voor zoover het „inrichting, beginselen en historie der Christelijke organisatie van Patroons en Arbeiders” raakt. De schrijver heeft voor het instituut Gerito in de jaren 1931-1933 een cursus bewerkt over theorie en historie der Christelijk-Sociale beweging. Later heeft hij dien arbeid gestaakt en het werd, gelijk hij zegt, hem daardoor mogelijk, de vrucht van dezen arbeid in boekvorm aan te bieden. De bedoeling is niet het geheele terrein van het sociale leven te overzien. Evenmin wil de schrijver verschillende leeringen op sociaal gebied onderzoeken, om die dan te toetsen aan onze beginselen (blz. 3). In hoofdzaak dus is zijn werk historisch. Wanneer het dat niet was, zou, onverschillig wie de auteur is, een werk als dit van zelf bestrijding ontmoeten, omdat wij op het punt van het sociale leven nog zeer onzeker en onderling verdeeld zijn. Maar nu het boek historisch is, kan het rekenen op een ruim debiet. Want men kan den schrijver de eer geven, dat hij zijn taak ernstig opgevat heeft, dat zijn voorstelling interessant is, en zijn overzicht objectief. Verschillende bijlagen zijn aan het werk toegevoegd. Het geheel bevat 226 bladzijden.


K. S.




nummer 35,288 (31 mei 1935)

Dr T. Hoekstra, Geschiedenis der Philosophie, Deel II. — Kampen, J.H. Kok N.V., 1935.


Prof. Hoekstra heeft van zijn Geschiedenis der Philosophie thans het 2e deel kunnen geven. Het boek behandelt de patristische periode, de apologeten, de gnostiek, en wat er om heen ligt, de scholastiek en de mystiek uit de Middeleeuwen.

Indertijd is het eerste deel van Prof. Hoekstra’s werk in ons blad besproken; de lezers kennen dus aard en bedoeling er van. Het werk van Prof. Hoekstra kenmerkt zich altijd door de helderheid, waarmee de stof behandeld wordt. Rustig is het betoog steeds; de overgang van perikoop tot perikoop is altijd geleidelijk. En de stof tengevolgde daarvan steeds overzichtelijk. Van deze deugden van Prof. Hoekstra’s werk draagt ook dit geschrift weer de blijken. De middeleeuwen hebben voor de ontwikkeling de wijsgeerige denkbeelden bizondere en blijvende beteekenis gehad. Wie dus van de toen aan de orde gestelde problemen een overzicht begeert, dat omtrent namen en stelsels hem in de oriëntatie in kort bestek te hulp komt, kan in Prof. Hoekstra’s werk een welkome gids ontvangen.


K. S.




nummer 39,320 (28 juni 1935)

Zes-en-veertigste jaarverslag (1934) van de Vereeniging tot Christelijke Opvoeding en Onderwijs van Doofstomme kinderen en jongelieden „Effatha”. Kantoor en internaat: gevestigd Effathalaan 31. School: Hoekenburglaan 45, beide te Voorburg. Tel. 778070; postgiro 36738. Uitgegeven in 1935.


Wij ontvingen bovenstaand verslag, met verzoek om het aan te kondigen. Waar de stichting „Effatha” aller aandacht verdient, voldoen wij gaarne aan het verzoek. Men vindt verscheidene interessante verslagen, die over het geheel van „Effatha’s” werkzaamheden een duidelijk overzicht geven. De lezing wordt zeer aanbevolen.


K. S.




nummer 39,320 (28 juni 1935)

Ds J.W. Gunst, Herman Boerhaave. Biografische schetsen. Met 7 afbeeldingen. — W. Punt Jr, Leiden. 1934.


Ds Gunst is reeds lang emeritus, maar is tot maar weinig dingen „ongeschikt en onbekwaam”. Allerminst tot schrijven. „De Leidsche Kerkbode” wordt door hem voorzien van pittige artikelen, waarin zijn historische zin zich telkens bewijst. Ook dit boekje van 154 bladzijden legt daarvan een bizonder goed getuigenis af. Boerhaave is een interessante figuur geweest, en Ds Gunst geeft met groote kennis van zaken, en in zeer onderhoudenden stijl, een aantal schetsen over hem.

Merkwaardig is, dat de theoloog, die auteur is van dit geschrift, zoo goed op de hoogte is met de bizonderheden van het leven van dezen hoogleeraar in de medicijnen, botanie en chemie.

Het leven van Boerhaave heeft voor heel het christelijk leven beteekenis gehad, en voor de kennis van zijn tijd is een biografie over hem van bizondere waarde. Daarom heeft ook het boek van Ds Gunst een algemeene beteekenis, en kunnen wij het hartelijk aanbevelen. |320b|

Als illustraties zijn opgenomen portretten en foto’s van Boerhaave zelf, van een door hem geplanten tulpenboom op Oud-Poelgeest, van zijn geboortehuis te Voorhout, van het kasteel Oud-Poelgeest te Oegstgeest, van de achterzijde van het kasteel, van een geschilderd portret van Boerhaave, en van een ets van Boerhaave.

Wij bevelen de lezing van dit geschrift, juist om de verkenning van heel het levensgebied uit Boerhaave’s tijd, ten zeerste aan.


K. S.




nummer 39,320 (28 juni 1935)

R. van Mazijk, „’t Betaamt ons Psalmen aan te heffen”. — Mazijks Uitgeversbureau, Rotterdam.


De heer Van Mazijk zond dit antwoord aan hen, die zijn brochure „Het vrije Lied” becritiseerden, toe. De brochure zelf ontvingen wij niet. Wij geven van deze antwoord-brochure slechts een aankondiging. Lezers van ons blad weten wel, dat wij het met deze brochure niet eens zijn. ’t Betaamt ons Psalmen aan te heffen, inderdaad. Maar de in dezen versregel bedoelde psalmen zijn niet te identificeeren met onzen bundel.


K. S.




nummer 40,328 (5 juli 1935)

J.H. Hemmers. „L.I. Nommensen, de Apostel der Batakkers”. Met inleiding van Dr J.H. Bavinck.

J.N. Voorhoeve — Den Haag.


Dit boek is opgenomen in de reeks „Fakkeldragers”. In deze reeks worden levensbeschrijvingen van bekende persoonlijkheden gegeven, „fakkeldragers op bet gebied van in- en uitwendige zending”. Reeds zijn verschenen boeken over:

„Hudson Taylor, de man die op God vertrouwde”, door M. Broomhall, vertaald door H.J. v.d. Munnik.

„Joseph Zalman, een gezondene uit Israël”, door A.R. Zalman-Marda.

„J.G. Scheurer, de man van het rotsvaste geloof”, door J.H. Kuyper. Voorwoord van A.W.F. Idenburg.

„C.H. Spurgeon en zijn boodschap aan ons”, door A.G. Barkey Wolf.

„William Carey, de grondlegger der hedendaagsche zending”, door Dr Ir H.G. van Beusekom.

„Sir Wilfred Grenfell, zendingsdokter van Labrador”, door J. Henzel.

„L.I. Nommensen, de apostel der Batakkers”, door J.H. Hemmers, voorwoord van Dr J.H. Bavinck.

In voorbereiding zijn de volgende werken:

„A.W.F. Idenburg”, door C.J. Middelberg-Idenburg.

„John Wesley”, door Dr O. Norel Jzn.

Het thans hier voor ons liggende deel over Nommensen heeft een zeer kort woord van inleiding van de hand van Dr J.H. Bavinck; en voorts geeft het boek in een heel goede uitvoering een o.i. wčl geslaagde levensbeschrijving van den „apostel” der Batakkers. Onder de Batak-bevolking heeft het zendingswerk met zeer veel moeilijkheden te kampen gehad, doch het heeft, toen het zich eenmaal door de eerste moeilijkheden heengeslagen had, bijzondere vruchten afgeworpen. Nommensen heeft voor dit zendingswerk op ontroerende wijze de kracht van den pionier vertoond, die zelf gedragen werd door het geloof.

Biografieën lezen is niet ieders werk; en het schrijven er van is slechts aan enkelen gegeven. Over de meeste publieke personen gelooft men meestal iets anders dan |328b| de waarheid. Een biografie in engeren zin is dit werk trouwens niet; daarvoor geeft het te weinig over den mensch, omdat het zich meer bezig houdt met het werk van den mensch, dien het beschrijft. Maar in het volvoeren van die taak is de auteur uitnemend geslaagd. Het beeld is levendig en — vermanend.


K. S.




nummer 42,344 (19 juli 1935)

Naar het kamp. Aangeboden door het Nationaal Christelijk Comité tot Geestelijke en Cultureele verzorging der door de Regeering tewerkgestelden.


Een goed geschreven en oriënteerend overzicht van het werk van het Nationaal Christelijk Comité tot Geestelijke en Cultureele Verzorging der door de Regeering tewerkgestelden. Verscheidene illustraties zijn in den tekst opgenomen. Bijdragen worden geleverd door de heeren: Ds C.D. van Noppen, Dr C. Bouma, D.C.A. Bout, Ir J.Th. Westhoff, J.H. Hemmers, Ir J. v.d. Steur.


K. S.




nummer 43,352 (26 juli 1935)

J. Worp, „De melodieën der Psalmen en Lof- en Bedezangen”, vierstemmig gezet met voor- en tussenspelen, voor orgel met of zonder pedaal, piano of gemengd koor. 17e druk, herzien door George Stam.

J.B. Wolters — Groningen.


Bovenstaand werk werd ons ter recensie gezonden. Het Koraalboek van Worp is algemeen bekend. Over zijn muzikale beteekenis in onderscheiding van andere, kan ik niet oordeelen. Evenmin over de vraag, in hoeverre de herziening van den heer G. Stam aan de oorspronkelijke bedoeling van Worp recht gedaan heeft, en dus het moeilijke vraagstuk van bewerking van de composities van een ander praktisch heeft opgelost. Toch maak ik gaarne melding van dit werk, omdat de heer Stam een organist is van groote beteekenis, die ook door zijn laatste bewerkingen van „Eenige Gezangen”, algemeen de aandacht heeft getrokken.


K. S.




nummer 45,368 (9 augustus 1935)

Th. Delleman, „Huwelijk en Roeping”.

J.H. Kok, N.V. Kampen.


Ds Delleman heeft van het huwelijksvraagstuk reeds zeer veel studie gemaakt. Soms geeft hij uitvoerige exegetisch dogmatische beschouwingen; soms ook komt hij op grond daarvan tot in den besten zin populaire beschouwingen, waarmee hij het geweten van ons christenvolk raken wil. Dit laatste nu is hier het geval. De vragen, die op dit gebied de aandacht dwingen, geven aan dit geschrift, welks inhoud wij met hartelijke belangstelling volgden, een hooge actualiteit. Dat deze inmiddels „brandend” geheten vragen ook onder ons zoo sterk zich naar voren dringen, is nog niet altijd een bewijs van onze geestkracht, of van de kracht des Geestes onder ons. Integendeel, wij komen tot deze vragen dikwijls, niet, gelijk het moet, uit de thetische overweging van de woorden en de antwoorden Gods, doch van de problematiek en den ongehoorzamen levensstijl der niet-geloovende omgeving, waarin wij leven. Een zwakheid, die waarlijk niet ons geslacht alléén kenmerkt, maar die wčl heel vaak speciaal door ons geslacht vergeten wordt. En waarover ook vele sprekers en schrijvers en conferentiegangers heenloopen, wanneer zij over den „nood” van ons leven spreken. Voor mijn besef ligt dan de eigenlijke nood juist in wat ik zooeven als zwakheidsuiting aanwees. En nu is het de verdienste van Ds Delleman’s geschrift, dat hij te rechter tijd ons weer brengt onder het beslag van Gods wet en Woord, en zoodoende ons er aan herinnert, dat wij nog altijd christenmenschen heeten. Moge het verschil tusschen dien, die God vreest, en dien, die Hem |368b| niet vreest, ook op het gebied van „huwelijk en roeping” niet geheel en al onzichtbaar worden, en werke dit geschrift daaraan mee.


K. S.




nummer 45,368 (9 augustus 1935)

Dr A.C. Drogendijk, „De verloskundige voorziening in Dordrecht van ± 1500 tot heden”.

H.J. Paris — Amsterdam.


De schrijver van dit uitvoerig werk (350 blz.), was zoo vriendelijk, ons blad een exemplaar van zijn geschrift te zenden. Binnenkort zullen onze lezers nader met den auteur kennis maken, en ook hierom vestigen wij de aandacht op zijn uitvoerige studie. Al is het onderwerp niet van dien aard, dat onze redactie zelf het werk beoordeelen kan, en al zullen niet alle lezers van deze studie ten volle haar waarde kunnen genieten, toch meene men niet, dat wij slechts pro forma het werk aankondigen. Immers, het mooie van dit werk is, dat het zijn oorsprong vindt in het plan van Prof. Van Rooy, om voor geheel Nederland een onderzoek in te stellen naar de toestanden op verloskundig gebied. Reeds is één van de in dit plan voorgenomen proefschriften verschenen, October 1934, en thans ligt dit uitstekend gedocumenteerde werk voor ons. Wij kennen ook den auteur van een ander nog te verwachten nummer der voorgenomen reeks. Het geheel belooft dus interessant te worden.

Dr Drogendijk begint zijn onderzoek met de 15e eeuw, zoodat over een periode van bijna 450 jaar de ontwikkeling kon worden nagegaan. In het tweede deel handelt hij hoofdzakelijk over de laatste 50 jaar, in het derde deel worden de voornaamste resultaten samengevat. Het geheele boek laat zich gemakkelijk lezen, en legt getuigenis af van grondige studie.

In dit blad worde nog opzettelijk opgemerkt, dat verscheidene onderdeelen van het door den schrijver ingestelde onderzoek speciaal de belangstelling der gereformeerden verdienen. Men denke slechts aan de kwestie der sexueele moraal, de oorzaken van de daling van het geboorte-cijfer, heel de „levensopvatting”, die daarmee verband houdt, en wat dies meer zij. Meer dan éénmaal wordt ook naar gereformeerde lectuur uit het gebied der ethiek verwezen; ook wordt melding gemaakt van de onderzoekingen van Dr Sanders, wiens ernstige studie inzake geboortebeperking in ons blad reeds eerder de aandacht had. De schrijver verwijst niet alleen naar gereformeerde auteurs als Geesink, Delleman, Schilder, doch ook naar roomschen, en naar schrijvers als v.d. Velde. Tevens wordt rekening gehouden met de kerkelijke situatie. Op blz. 256 lezen wij:

„In elke beroepsgroep afzonderlijk hadden de Calvinisten het grootste aantal kinderen. Bij vergelijking van het aantal kinderen, godsdienst en jaar van trouwen bleek bovendien, dat de Calvinisten, in alle periodes van het huwelijksjaar, het hoogst geboortecijfer hadden. Hierop volgden de Roomsch-Katholieken. Dat de hooge geboortecijfers der Calvinisten nog geen reden zijn om te juichen, zullen wij zoo aanstonds zien.”

Inderdaad, voor juichen is geen reden. En ook daarom brengen wij studies als deze onder de aandacht van onze lezers.


K. S.




nummer 48,391 (30 augustus 1935)

J.J. Knap Czn, „Uit de Psalmen, teerkost tot den levensweg”.

J.H. Kok, N.V. — Kampen.


Dit boek ontleent zijn ontstaan aan een tot den schrijver gericht verzoek, een vervolgbundel te schrijven op zijn „Avondzegen”. Aan dien wensch kon de schrijver nog niet voldoen, want „bij het vorderen op den levensweg” lei de Psalmbundel al meer beslag op zijn „hart en geest”. Zoo geeft dit boek uit elken psalm een woord ter overdenking. Uit sommige zelfs meer dan één, b.v. 68, 78, 89, 105, 107, 119 (hierbij is de alfabetische indeeling gevolgd). Over den inhoud behoef ik hier niet verder te schrijven. Men kent den stijl van Ds Knap, en weet, hoe goed die is. Zijn exegetische en hermeneutische regelen zijn niet altijd de onze, maar de waardeering, die wij voor den schrijver hebben, is er niet minder om. Knap is en blijft een auteur van hooge beschaving, rustige gedachten, grooten eerbied en bijbelgetrouwen inhoud. Zijn geschrift verdient de volle aandacht.


K. S.




nummer 48,392 (30 augustus 1935)

A. Lukkien, „Schrift en Leer”.

N.V. Arnhemsche Drukkerij, Arnhem, z.j.


Over dit boek hebben wij reeds in het kort onze meening gezegd. Wij volstaan daarom met de aankondiging. Zie correspondentie van de redactie in het vorige nummer.


K. S.




nummer 48,392 (30 augustus 1935)

Ds Kern, „Mijn lijdensweg in Sovjet-Rusland”. Uit het Duitsch vertaald door G.W.G., met een inleidend woord van Dr F.J. Krop.

N.V. Drukkers- en Uitgeversbedrijf Stemerding en Co., Rotterdam, z.j.


De schrijver heeft veel gezien en ondervonden van de vervolgingstaktiek der bolsjewisten. Hij vertelt daarvan op eenvoudige wijze. Het is goed deze dingen te lezen. Er gebeurt in de wereld tegenwoordig zooveel, dat de aandacht ontsnapt en toch ten volle deze verdient. In Rusland wordt het geloof vervolgd, in Duitschland ook. De motieven zijn anders, de wijze verschilt, maar het komt op tijdig toetsen der beginselen aan.


K. S.




nummer 48,392 (30 augustus 1935)

Ds J.D. Boerkoel, „De waarde van het Goud”. Preek over Genesis 2:12a, uitgesproken op Zondag 28 Juli 1935 in de Rehobothkerk te Amsterdam-Oost.

S.J.P. Bakker, Amsterdam, 1935.


De preek, waarvan wij reeds in een vorig nummer melding deden, is door een abuis eerst later in ons bezit |392b| gekomen. Wij hebben ze thans ontvangen, en bevelen haar zeer ter lezing aan. In het weekblad „Woord en Geest” is tegen het behandelen van dergelijke punten op den preekstoel bezwaar gemaakt; Ds Boerkoel zelf heeft van te voren reeds in zijn inleiding dergelijke bezwaren onder de oogen gezien, en zeer terecht positie er tegenover gekozen. Wij zijn blij, dat de gevaarlijke leus, volgens welke de kansel zich alleen met zaken der „religie” te bemoeien heeft, voorloopig nog geen aanhang onder ons heeft. Want wat hier onder religie verstaan wordt, is wat anders dan de trouwe dienst van God in het breede door Hem zelf geschapen leven.


K. S.




nummer 49,400 (6 september 1935)

„Zijt sterk”.

Uitgave van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gerefomeerden Grondslag in Nederland. 1935.


De altijd frissche arbeid van den Bond van Meisjesvereenigingen op Gereformeerden Grondslag, heeft zich weer eens laten zien in dit uitnemend opgezet en fraai uitgevoerde jaarboek. De meisjes hebben de gewoonte de jaarboeken, waarin dan de referaten van den „grooten” dag worden weergegeven, telkens te voorzien van een anderen titel. Na drie jaar bondswerk zijn ze zoo wijs geworden. Ik hoop, dat het goede voorbeeld ook bij de jongelingen navolging zal vinden. Het is voor het citeeren en onthouden veel gemakkelijker. De inhoudsopgave van het boek is als volgt:

Zijt sterk. Mevr. G.H. van Alkemade-Kwakkelstein.

Openingswoord. Mej. M. Parmentier.

Hedendaagsche devotie en Gereformeerde godsdienst. Rede van Ds W.H. v.d. Vegt, van Goes (met portret).

Levenskracht. Rede van Z.Exe. Mr J.A. de Wilde van ’s Gravenhage (met protret).

Het gebedsleven. Rede van Ds N. Willemse, van Rotterdam-Charlois (met portret).

De ziel des menschen een lamp des Heeren. Rede van Ds N. Buffinga, van Rotterdam (met portret).

De staatkundige strijd en Uw werk. Rede van den heer J. Schouten, van Rotterdam (met portret).

Uw zaak — Uw taak. Rede van Dr C.N. Impeta, van Kampen (met portret).

Commissie van Advies, Bondsbestuur, enz.

Provinciale Propaganda-Commissies.

Overzicht.

Kringen (met adres Secretaresse en opgave aangesloten M.V.).

Statistiek der Meisjesvereenigingen.

Wij zijn met deze uitgave zeer blij. Wij gelooven dat er meer eenheid van gedachte in zit dan in de uitgave van verleden jaar. Zooals men weet geven de meisjes jaarlijks een portret van de sprekers. Ook hier is deze meisjesgewoonte weer nagevolgd. Er is ook een portret van de presidente, Mej. Parmentier. Zoo’n beetje vrouwelijke gezelligheid is niet kwaad. Hartelijk aanbevolen.


K. S.




nummer 49,400 (6 september 1935)

M.H.A.L.H. v.d. Valk. „Beiträge zur Nekyia”.

J.H. Kok, Kampen. 1935.


De schrijver hoopt met dit proefschrift a.s. Vrijdag 20 September den graad van doctor in de letteren en wijsbegeerte aan de Universiteit van Leiden te behalen. Het onderwerp beweegt zich op het gebied der klassieke letteren; ik kan het boek dus niet beoordeelen, maar wil toch even wijzen op de pagina֦s 39 en 40, waar betoogd wordt, dat in de door schrijver genoemde klassieke literatuur de zee geldt als het gebied der vreemden. De vreemden zijn immers ver van het vaderland verwijderd. En nu wordt de zee gedacht als het tot hen behoorende gebied. Vandaar dan ook, dat Poseidon eigenlijk de heer van het buitenland en de heerscher over de onbekende wereld is. Alles wat vreemd is, wonderlijk en onbekend, hangt met hem samen. Alles wat buiten de bekende wereld lag behoorde tot zijn terrein.

Terecht merkt de schrijver op, dat het gevaarlijk is, parallellen te trekken met andere „religies”. Die parallellen hebben al heel wat ongelukken gebracht in de theologie. Toch waagt de schrijver met de noodige voorzichtigheid een herinnering aan Egyptische motieven. De opmerking interesseert ons in verhand met de beteekenis welke de zee heeft, b.v. in de uitdrukking van Deut. 30: wie zal voor ons heengaan naar de overzijde der zee? (vgl. Rom. 10 : 7). Daar is in elk geval het gebied aan de overzijde van de zee gedacht als het onbereikbare, het vreemde, het onbekende langs de horizontale lijn, gelijk de hemel het is, in diezelfde perikoop, in de verticale lijn.


K. S.




nummer 49,400 (6 september 1935)

P. de Zeeuw. „Vorstin en Volk”.

Baarn, Hollandia-drukkerij. 1935.


De heer De Zeeuw heeft in dit boekje een verzameling gegeven van verschillende officieele „woorden”, die de koningin tot het volk gericht heeft. Zoo b.v. bij de regeerings-aanvaarding, de verloving, verscheidene officieele bezoeken en openings-acten, de troonrede van September 1914, kerstgroet, en wat dies meer zij. In het geheel 38 officieele toespraken of proclamaties. Daarbij zijn opgenomen 8 foto’s.

Deze aankondiging komt na den koninginnedag, maar dat is geen bezwaar, want pas na het feest kan men den ernst van het feest bewijzen. Wie dit doen wil, schaffe zich dit bundeltje aan.


K. S.




nummer 52,424 (27 september 1935)

Kalender der N.C.R.V.


De N.C.R.V. (dat wil dezen keer zeggen de Nederlandsch Christelijke Radiovereeniging, en niet de Reisvereeniging, die onlangs terecht opmerkte, dat de vier letters „N.C.R.V.” eigenlijk haar het eerst toekwamen), zond ons een exemplaar van den N.C.R.V.-Kalender 1936 met het bijbehoorende premie-boek Jozef, de wegbereider zijns volks, door Prof. Dr Joh. de Groot en Prof. Dr A. Noordtzij.

Evenals het vorige jaar behooren N.C.R.V.-Kalender en Premieboek onafscheidenlijk bij elkaar.

De N.C.R.V.-Kalender 1936 omvat allereerst zes gekleurde platen, welke voorstellingen geven uit het leven van Jozef, den zoon van Vader Jacob. Het zijn reproducties van schilderstukken, die de bekende kunstschilder G.D. Hoogendoorn speciaal voor dezen kalender heeft vervaardigd.

Voorts geven de kalenderblaadjes, die telkens de data voor 2 weken vermelden, aan de voorzijde plaatjes, welke gedeeltelijk betrekking hebben op het leven van de N.C.R.V., gedeeltelijk reproducties zijn van andere passende fotografische opnamen. De achterzijden van die kalenderblaadjes bevatten een zeldzame verzameling afbeeldingen en foto’s in verband met het leven van Jozef en met de toestanden in den tijd der aarsvaders.

Groote zorg is ook dit jaar weer besteed aan het premieboek. Het heet „Jozef, de wegbereider zijns volks” en is tot stand gekomen door samenwerking van de Hoogleeraren Prof. Dr Joh. de Groot en Prof. Dr A. Noordtzij. Deze namen zijn wel waarborg, dat hier iets goeds geboden wordt.

Bovenstaande opmerkingen zijn ontleend aan het officiëele N.C.R.V.-bericht zelf. Wij hebben kalender en boek gezien, en zijn voor de praestatie vol bewondering. De platen kan men in het boek inplakken op dezelfde wijze, als waarop Verkade en andere firma’s hun albums verzorgen. Daarom kunnen wij, na eigen inzage, de bovenstaande aankondiging der N.C.R.V. als betrouwbaar aan onze lezers doorgeven.


K. S.









deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000