De consequentie van den „Vader”-zegger

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
49,357 (7 september 1934)

a



Want in de wet van Mozes is geschreven: gij zult eenen dorschenden os niet muilbanden. Zorgt ook God voor de ossen? Of zegt Hij dat ganschelijk om onzentwil? Want om onzentwil is dat geschreven; overmits die ploegt, op hoop moet ploegen, en die op hoop dorscht, moet zijne hoop deelachtig worden.

1 Korinthe 9 : 9 en 10.


In het lichten laten van den vrede over héél den verbondskring, in het uitwerken der Sabbathsgedachte, in het hééle ongedeelde leven van àl Gods voor rust verkoren werkers, ja, tot over de grenzen van het bondsgebied — de vreemden! — zelfs is God de Vader consequent, zoo zagen wij verleden week.

Welnu, wijl Hij het is, als de eerste, daarom kan het geloof dóór Hem het tevens zijn als de tweede. „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst lief gehad heeft”. Wil zijn door Hem consequent, omdat Hij eerst in consequentie zich aan ons geopenbaard heeft.

Zie het maar aan de manier, waarop Paulus gebruik maakt in het Nieuwe Testament van de bepaling uit het Oude Testament, dat men een os die dorscht, geen muilband mag aanleggen. Paulus leest dat, en staat er even bij stil. Hij vraagt, wat dunkt u, goede menschen? Zou God, als Hij een bijbel schrijven laat, nu een heel bepaalde verordeningen-reeks hebben bedoeld, en gegeven, die zich alleen, uiteindelijk, met beesten bezig houdt? Zou God inderdaad voor ossen zorgen? Is de bijbel heusch een boek, dat men kan opslaan als handleiding voor het boerenbedrijf? Daar is geen sprake van; want in den bijbel gaat het om de openbaring van God in Christus Jezus. En daarom zorgt God wel voor ossen; en Jezus zegt daarbij: en ook voor musschen en ook voor leliën van het veld, en ook voor de haren van ons hoofd; máár, dat is dan nooit om die haren, en om die leliën, en om die musschen, en om die ossen zèlf. Want ook die alle zijn niet te abstraheeren uit héél dat complex van verbondsverbanden en verbondswoorden, dat God ons afgepaald heeft in Zijn woord en in Zijn wet. Het gaat ten slotte in dit alles om de eenheid van God zelf, en om de eenheid van Zijn volk en om het ééne groote geheel. God is consequent hierin, dat Hij Zijn werk in het groote laat schitteren tot in het kleine toe. De Sabbathsgedachte, haar aanvang vindend in den hemel (Exodus 20), gaat dan ook vandaar door tot de aarde (Genesis 1-3); vertoont zich vervolgens weer in den kring van het verbond der genade (Deuteronomium 5); en breekt dan daar weer door tot in de verste schuilhoeken van het leven: daglooners, paria’s, weduwen, barbaren, en zelfs ossen.

Welnu, nu dan de Vader consequent geweest is in het uitbreiden van de ééne grondgedachte over het gànsche leven, kan het kind, dat door het geloof weer ziet, wat Vader doet, en hoort, wat Vader spreekt, op zijn beurt óók consequent zijn. Nu kan dat kind dan óók van zijn kant zegge: zoo vaak God over het kleine spreekt, wijst Hij daarin ons op Zijn immer gróóte ééne wet, die óók voor het groote geldt. Zorgt God voor de ossen? Ja zeker, maar àls Hij het doet, dan gaat het in dieperen zin óók om de menschen. Zijn menschen, óók Zijn apostelen. En zoo komt Paulus tot de conclusie, dat, als het er op aankomt, reeds die oude verbondsverordening, dat in den verbondskring voor het stomme beest het loon in het werk gegeven zijn moet, de gemeente den duren plicht oplegt, om dan ook den |357b| apostel, die haar het Woord bedient, en zwaar voor haar te zwoegen heeft, een ruim en voldoende loon te geven. Dát is de consequentie van het kind, den Vader-zegger.

En let nu op, hoe prachtig hier de tegenstelling loopt tusschen de inconsequentie van den vaderlooze en de consequentie van den Vader-zegger. De luie knecht uit de bekende gelijkenis van de talenten kende God alleen als despoot. Hij had dus op eigen standpunt moeten wèrken, moeten slàven, moeten zwóegen, en niets voor zich begeeren. Maar hij kon dat niet, want zijn „leer” maakt zorgelooze en goddelooze menschen. En daarom komt hij juist tot de tegengestelde houding: hij geniet voor zich, hij plukt den dag, en wentelt lui zich in den zonneschijn. Dát was inconsequentie. Maar Paulus, wetende, dat hij van de gemeente eischen màg het volle tractement, hij laat dien eisch op het oogenblik toch liggen. Hij werkt zelf met de handen om een stuk brood, en vraagt geen tractement. Hij zegt alleen maar, dat hij het desverlangd móét hebben.

Is dat inconsequent? Men zou het zeggen; maar het is zoo niet. Want Paulus weet, dat de gemeenten nog in opkomst zijn, dat zij vervolgd worden, dat zijn, werk nog maar zendingswerk is; en daarom wil hij liever zelf de grootste zwoeger zijn, wijl voor dien groote in de consequeutie dat zwoegen zelf met het loon is vereenzelvigd. Wie „Vader” zeggen kan, die wordt de zwoeger; want het is onmogelijk, dat wie Christus door een levend geloof is ingelijfd, niet zou voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Dàt is de consequentie van den Vader-zegger. De eenheid van den arbeid en het loon breidt voor zijn oog zich uit in het kleinste ónder hem, in het hoogste bóven hem, en in het innerlijkste in hem: zijn eigen hart.


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,139-141 (bestemd geweest voor Alles of niets).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001