Zie, de mensch

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933-1934
24,186 (16 maart 1934)

a



En Pilatus zeide tot hen: zie, de mensch.

Joh. 19.


Het lijden van Christus is vol van rechtsverdraaiing en werkelijkheidsverloochening.

Maar het aandeel, dat Pilatus daarin heeft, dat is toch wel verbijsterend groot.

Zie, de mensch.

Gij weet, in welken zin, en met welk doel, Pilatus deze woorden sprak. Hij had den Heiland in het openbaar tentoongesteld, geslagen en gegeeseld, bebloed en bespuwd. En nu hoopte hij, dat de massa, op het zien van zóóveel onverbloemde ellende, wel medelijden zou gaan toonen, en het door Pilatus zoo begeerde edict van vrijspraak zou verlangen.

*

Wij weten allen, dat dit Pilatus niet gelukt is.

En dat zou ons terdege hier hebben bezig te houden, indien wij wilden spreken over de ziel des volks, of meer van zulke onderwerpen.

Maar heden spreken wij over iets anders; over het lijden van den Christus Gods.

En wij zien heden dit de smart in Christus’ |186b| diepen smaad, dat Hij, die lijdt voor anderen, en dus zelf het volstrekte subject is van medelijden, en dit in werkelijkheid, hier tot een relatief object van medelijden, en dit in mogelijkheid, gedacht wordt door Pilatus.

En dat hij aldus wordt tentoongesteld.

„Inversus Silenus omnia”, heeft eens Sebastiaan Franck geschreven b; de wereld gaat ter school bij den verkeerden leermeester: Christus is Antichrist; wat Christus heet bij de wereld, dat is Antichrist bij God. En omgekeerd.

„Inversus Silenus omnia”; — wat object heet van medelijden voor de massa, dat is het subject, en de middelaar, en de rechtsgrond voor het ééne, volstrekte medelijden, dat daar in den hemel is, en zich ontfermt over onze zwakheden en zonden.

Zie, de mensch; nu moeten ze Hem voorbijzien. Zie, de mensch; dat is de damp, de nevel, waarin Satan Christus zet, door Pilatus’ mond.

Zie, de mensch.

Die damp, die nevel, dat is de straf, die door Jesaja is voorzegd, de straf voor wie het Woord, dat alle nevelen wegvaagt, niet wilden hooren en gelooven.

Zie, de mensch. — —

Jesaja heeft gesproken van de lieden, die niet wilden hooren. Men geeft ze het Woord, ze willen het niet.

Ze zeggen: het helpt ons niet.

Want altijd loopt het mis. Kan iemand van hen lezen, dan zegt hij: ’t ligt aan mijn lees-kunst niet; maar ’t boek, dat zit op slot, het is verzegeld c. En moet men toegeven, dat het boek daar open ligt, en bloot, dan luidt de klacht: ik kan niet lezen.

En zoo is het altijd mis.

Maar de profeet Jesaja weet het: deze zonde is meteen een straf op zonde. Een straf op alle voorgaand zondigen, in onwil, om het Woord te hooren. Men wilde eerst niet; nu kan men niet; ’t zegel zit op het boek, of het lezen is een al te hooge kunst. Inversus Silenus omnia. Maar dat niet kunnen is een straf voor het niet-willen. Ecce populus, zie dat volk. Het kan niet, want het wilde niet. Nu màg het niet meer.

*

En zoo is het heden.

Het Subject van het Ware medelijden heeft zich vertoond, verkondigd.

Men wilde niet. En wilde weder niet.

Thans komt het oordeel.

Een wolk hangt om den Christus: het subject van het medelijden, dat heet object. Een wolk hangt om het volk: wat object zijn moet van het medelijden, dat wordt als subject aangesproken.

Nu kan de een niet zien; hij begrijpt het niet meer.

De ander zegt: het boek is dicht, op slot. En hij heeft recht.

En Christus Jezus staat daar: het miskende subject. En Hij lijdt, want de Heere zegt tot Hem: het boek is dichtgeslagen, de wolk trekt over heel dit plein, een dikke mist, die u met hen verbergt. Maar in den mist moet gij behoorlijk onderscheiden: maak niemand tot object van medelijden, dien Ik verwerp, Ik, God de Heere. En vergeet niet subject te zijn, en blijven van dat medelijden, dat de Gekenden van den Heere God uit dit volk zal halen, ze brengend uit den mist. De rest van Israël, het zaad van het Nieuwe Testament.

Nu, Christus heeft dat niet vergeten.

En omdat Hij het niet vergat, daarom kón Hij nog verder ademhalen in den mist.

Maar hoe de borst gezwoegd heeft in den mist!

O, Man van Smarten!


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,20-22.

b. Vgl. Sebastian Franck (1499-1542), Paradoxa. Eingeleitet von W. Lehmann, herausgegeben von Heinrich Ziegler, Jena (Diederichs) 1909, 33.

c. Vgl. Sebastian Franck (1499-1542), Das verbuthschiert mit siben Sigeln verschlossen Buch, das recht Niemandt auffthun, verstehen oder läsen kan, Pfortzheym (Georg Rab) 1559.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001