Abrahams sterkste dochter — dienstmaagd des Heeren

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933-1934
16,122 (19 januari 1934)

a



Zie, de dienstmaagd des Heeren, mij geschiede naar uw woord.

Lucas 1: 38.


Komt Christus in de wereld, dan wordt het sterke geslacht op zij gezet, want niet uit den wil des mans, maar uit den Heiligen Geest wordt het Vrouwenzaad verwekt in de volheid van den tijd. Maar tegelijk wordt, wat het geloof aangaat, het zwakke geslacht uitverkoren tot de sterkste betooning van de kracht des geloofs: Abraham ontvangt zijn sterkste dochter in de uitverkorene onder de vrouwen, die dus bij uitstek is de dienstmaagd van den Heer.

Want wat was Abraham voor vader, indien niet vader van geloovigen? In dezen titel ligt zijn taak omschreven; tot dit bezwarend vaderschap is hij nu uitverkoren. Zijn kinderen zijn tenslótte niet degenen, die zijn vleesch en bloed ontvangen hebben. God kan uit steenen Abraham kinderen wekken, zegt de Dooper. Natuurlijk is dat geen stukje logica, als hij dat zoo zegt: want God kan niet een steen tot kind van Abraham, en daarna tot vader in de lijn van Abraham maken. Hij wil er slechts mee zeggen, dat Abraham uit de verkiezing te verstaan is, ook in zijn vader zijn. Hij wil er hetzelfde mee zeggen, als wat later Paulus moet verkondigen: dat namelijk Abraham tot het vaderschap over de geloovigen van God verkoren werd; en dat hij daarom kinderen moest krijgen naar het vleesch, gelijk den zoon van Hagar, maar vooral óók naar den geest, dat is, langs wegen, die natuur niet openen kon op de haar vertrouwde wijs. Zoo was de zoon van Sara.

Dus moet Abraham kinderen krijgen, opdat er manifestatie zij, om Gods wil, en om der heidenen wil, der volken wil, manifestatie van het groote onderscheid tusschen het kindschap naar het vleesch, en het kindschap naar den Geest.

En opdat deze manifestatie niet buiten Abrahams bewustzijn omga — want vader wordt men in persoons-, laat staan: in ambtsrelatie, slechts in bewustzijnsworstelingen — daarom laat God den vader in Abraham rustig versterven. En in Sara de moeder. God heeft zijn jeugd laten vergaan; hij doet zoo immer op Zijn wijze smarten aan, hun, die hij heeft verkoren om te naderen, en patriciër te zijn in Gods huis.

En toen, toen de jeugd in Abraham was heen gegaan, en de kracht verteerd, en de moeder met den vader in die verstorven waren, toen zei het Woord: het komt, het komt, het komt langs wegen, die nog niet geopenbaard zijn.

Het komt van God, die de dingen die niet zijn roept alsof zij waren. Abraham hoort het, de Dooper verneemt het, Paulus verstaat en doceert het.

Zoo werd Izak geboren, de zoon van Sara. „Naar den Geest”.

*

Eeuwen later, en daar is Nazareth, en in een huisje is Maria. De maagd. Dewelke maagd zal moeten blijven, vooralsnog.

En dan komt God, die met verkiezing komt, en uit verkiezing bezoeken doet op aarde. En hij brengt tot Maria weer het Woord. Datzelfde, dat tot Abraham eens kwam, haar vader. En dat Woord zegt tot haar: wees gegroet, en gebenedijd, en dus beladen met den zegenvollen last van Abraham. Gij zult het Kind te baren hebben, en zult dat doen moeten langs een geheel anderen weg, dan dien natuur ooit heeft gezien. Uw weg zal voor het oog der zinnen nog wonderlijker zijn dan de weg van Abraham. Hij had althans nog de „gedaante” van „den vader” en „de moeder” in hem en in de vrouw behouden; hun resten waren er nog. Maar bij u, Maria, komt het wonder langs een nóg zwaarder weg; hier ontbreekt niet slechts de schaduw, doch ook de eerste aanvang van „de moeder”; gij zult maagd zijn, en zoo zal God uit U roepen, wat niet was. Want God roept de dingen, die niet zijn, alsof ze waren.

*

Toen heeft Maria tot den engel gezegd: zie hier, de dienstmaagd van den Heer. Den uwen en de mijnen. Gij staat vóór Hem, ik wacht op Hem.

En door het geloof is toen het kindeke ontvangen, want God doet niets onmiddellijk: ons allen wekt hij op door bloed en ziel, den Christus |122b| door geloof. Hij wekt Zijn Vrouwenzaad uit Zijnen wil, en met het geloof, het geloof van deze dochter Abrahams.

En door datzelfde geloof gaat Maria naar haar nicht, en beweegt zich in haar het jonge leven, dat verkoren is tot sterven.

Abraham, Abraham, uw, dochter leeft, en is gezond.

En haar Zoon is het overblijfsel der verkiezing nu bij uitnemendheid. Want uit het overblijfsel moest de Zoon geboren worden.

Het overblijfsel der verkiezing. Dat overblijfsel heeft God uit Babel opgeroepen. Het werd al smaller, al kleiner, maar sterker werd het tevens.

En eindelijk is het overblijfsel der verkiezing, gelijk het in Maria zijn (uit praedestinatie-oogpunt) zuiverste vertegenwoordiging heeft, hier in Maria zoo ernstig in den engpas des gelóófs gedreven, dat het met Abraham mee gelooven moet in de verschijning van een natuurlijk Godsgeschenk, dat buiten de wegen der natuur gewekt wordt.

En in dien engpas is het zwakke geslacht niet gebroken, doch heeft zijn kracht betoond. De Christus, Abrahams vervullingszoon, heeft tot zijn moeder een, die Abraham in sterkte evenaart.

En van nu aan spreken haar zalig alle geslachten.


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,13-15.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001