Zichtbare en onzichtbare kerk
De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven
14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
45,343 (10 augustus 1934)
a
In het (ethische) Algemeen Weekblad schrijft Dr J.F. Beerens een artikel over de aantrekkingskracht van Rome. Nagegaan wordt hoe het komt, dat velen zich tot Rome voelen aangetrokken. Eén der oorzaken, gelijk Dr B. ze ziet, volgt hier:
In de derde plaats noemen wij haar waarneembaarheid. In t Protestantisme wordt onderscheid gemaakt tusschen de zichtbare en de onzichtbare kerk. De zichtbare kerk is de onvolkomene, zondige kerk. De onzichtbare is de ware, eeuwige, goddelijke. Maar helaas wordt aan deze laatste door vele Protestanten weinig gedacht. Zij stellen zich tevreden met de onvolkomene, zichtbare. De onzichtbare kerk is voor hen vaak een platonische idee of een pro-memorie-post. Op deze wijze wordt de zichtbare kerk van haar eeuwigen, onvergankelijken inhoud beroofd. Hoe geheel anders is t in de R.-K. kerk. Daar geen scheiding tusschen zichtbare en onzichtbare kerk, tusschen menschelijken vorm en goddelijk ideaal.
Wij kunnen de redeneering verstaan, maar moeten tevens opmerken, dat de gereformeerde theologie aan het hier sprekende bij vele Protestanten aanwezige misverstand geen schuld heeft. Want zij kent geen onzichtbare kerk, die goddelijk zou zijn, tegenover een zichtbare, die menschelijk heeten moest. Zij kent de grens tusschen God en mensch, en noemt daarom een geschapen ding nooit goddelijk. Zij noemt de beeldspraak blijve voorts onbesproken de zichtbare en de onzichtbare kerk twee zijden van dezelfde zaak en weet voorts de hypocrieten hun plaats te wijzen: in de kerk, doch niet van de kerk. Niet van de kerk als onzichtbaar, dus ook niet van de kerk als zichtbaar. Kende men de gereformeerde theologie maar beter.
K. S.
a.
b.
|