Beweringen van Woord en Geest
De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven
14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933-1934
25,198v (23 maart 1934)
a
Woord en Geest heeft het weer eens te bont gemaakt, zoo met Dr Miskotte, en dergelijke. Thans wordt er weer eens nader ingegaan op kwesties, waarover al lang met Dr Miskottes verzékerde woorden, beslist was. Dr Berkouwer (Watergr. Kb.) zegt er dit van:
In Woord en Geest van 2 Maart j.l. wordt door Ds J. Diepersloot een felle aanval gedaan op De Standaard, naar aanleiding van de artikelen, die van tijd tot tijd in dat blad geschreven werden over de geestelijke situatie, van onzen tijd. De schrijver zegt, dat in De Standaard te lezen stond een botte, van alle begrip verstoken veroordeeling van de diepste en gewichtigste verschijnselen onzer dagen op geestelijk gebied. Immers dit A.R. blad ziet in de stroomingen van rechtsmodernisme en Zwitsersche theologie (Barth) een weigering om naar het Vaderhuis terug te keeren. En aldus geeft Ds Diepersloot de situatie dan weer het Vaderhuis is n.l. voor De Standaard niet het Vaderhuis met vele woningen, waarvan de bijbel spreekt, maar . . . het systeem der A.R. beginselen. De houding van De Standaard herinnert aan den oudsten broeder uit de gelijkenis.
*
De Standaard kan t daar voorloopig mee doen. Want erger is er wel niet. Een verkeerde kijk op het Vaderhuis.
Ds Diepersloot schrijft: Het zou echter wel eens kunnen zijn, dat Barth naar het Vaderhuis der A.R. beginselen niet terug kan keeren, juist omdat hij werkelijk en volhardend terugkeeren wil naar het Vaderhuis van God.
Geheel dit artikel is een felle beschuldiging, maar op de vraag, wat hier de kern van de kwestie is, wordt volkomen juist geantwoord: In elk geval een totaal andere opvatting van wat gehoorzaamheid is.
*
Het zijn bekende klanken, die we in dit artikel vinden. De A.R. politiek bestookt met Barthiaansche zinnen. In het opstellen van beginselen, handhaaft de mensch zichzelf en al worden die beginselen ook honderd en duizendmaal afgeleid uit de Schrift, het zijn toch menschelijke beginselen en tenslotte een laatste poging tot zelfhandhaving van den zondigen mensch, die desnoods ook de Schrift gebruiken. wil om toch maar niet naar God Zelf te hoeven luisteren.
Bekende klanken.
Ruimte maken niet voor een systeem van menschelijke beginselen, maar voor het Vaderhuis zelf!
Maar ik voel me toch meer thuis in de beschouwingen van De Standaard dan in deze kritiek. Omdat het gemakkelijker is zichzelf te handhaven met een stel menschelijke beginselen? Och neen. Ds Diepersloot weet toch, dat zij, die deze beginselen aanvaarden, werkelijk overtuigd zijn, die gevonden te hebben als resultaat van het luisteren naar het Gods Woord.
Wat is dat voor een beschuldiging: de Schrift gebruiken om toch maar niet naar God Zelf te hoeven luisteren. Ik herinner me dien zin uit één van Barths artikelen als een kritiek op het biblicisme, maar daar ligt toch een beschouwing achter, een theologie, een beginsel, een kijk op het Vaderhuis. Alleen maar een andere kijk!
Barth ziet geen mogelijkheid om een direct verband te leggen tusschen onze politiek en Gods wil. Ds Diepersloot weet toch wel, dat Barth vanuit zijn theologische gedachten niet alleen positie kiest tegen A.R. politiek, maar tegen allerlei richtingen, die iets uit de Heilige Schrift afleiden, om daar dan mee te werken in het practische leven.
Het is wel een heel simpele probleemstelling, dat |199a| het Vaderhuis voor De Standaard is het Vaderhuis der A.R. beginselen en de verwijzing naar den oudsten zoon uit de gelijkenis ligt dan voor de hand. Maar allereerst mag dan toch wel eens worden besproken, of er werkelijk verband wordt aangenomen tusschen onze politiek en den wil van God, en wil deze Criticus niet eens aangeven, hoe we moeten luisteren naar het Woord Gods voor het politieke leven? Zoolang we dat niet hooren, kunnen we in deze kritiek op De Standaard voorloopig niet anders zien dan zuivere negatie.
Ik heb eens een artikel van Ds Diepersloot gelezen in De Strijder, het blad der C.D.U. Maar hij weet toch wel, dat de kritiek van Barth ook hier zou moeten spreken van een verband leggen tusschen verschillende grootheden, dat in wezen zelfhandhaving is (b.v. ontwapening! als eisch, als duidelijke eisch van Christus).
Inderdaad, Barths visie is dynamiet voor de A.R. politiek, maar ook voor alle Christelijke politiek en wie met enkele Barthiaansche zinnen het probleem wil oplossen, weet niet wat hij doet. Hij roept Barth op als profeet tegen een bepaalde groep, legt verband met den oudsten zoon uit de gelijkenis en dan heeft De Standaard een verkeerden kijk op het Vaderhuis. Dit is wel heel eenvoudig.
Want hier is wel ten eenenmale bewust teruggedrongen de mogelijkheid, dat het in het systeem der beginselen althans gaat om het probleem van het verband leggen en van de gehoorzaamheid en dat van die zijde juist het niet-leggen van een direct (onontkoombaar!) verband tusschen ons handelen en den wil van God gezien wordt als ongehoorzaamheid.
Wanneer deze vragen in dit verband juist worden gezien, dan wordt het misschien velen op den duur wel duidelijk, dat De Standaard niet in een duister moment den tekst van het Vaderhuis met de vele woningen had vergeten of geschrapt.
Deze Ds Diepersloot is overigens een moeilijk man, om mee te debatteeren. Tegen mij geeft hij volgende tirade:
Inzonderheid aan Barth wordt verweten, dat hij, door principiëele politiek onmogelijk te maken, de menschen stuurloos doet rondzwalken, en in de armen van het nationaal-socialisme drijft. Prof. Schilder was, zoover ik weet, de eerste die deze beschuldiging uitsprak, in een rede voor Rotterdamsche Kiesvereenigingen. Sindsdien wordt ze door De Standaard gretig overgenomen. Liefst nog wat aangedikt: om te doen zien hoe Barth de menschen met alle winden doet meewaaien, wijst De Standaard er op, dat Barth zelf veel voor de sociaal-democratie gevoelt, terwijl zijn volgelingen hun heil bij het nationaal-socialisme zoeken.
Er loopt door al dergelijke beschuldigingen een ontzaglijk misverstand. Heel dit spreken wekt den indruk alsof bij Barth, in den geest van het oude liberalisme, religie en staatkunde, binnenkamer en publieke zaak, gescheiden terreinen blijven, die niet het minst met elkaar van doen hebben. Alsof het staatkundig handelen, als van lager orde, niets te maken zou hebben met de macht, die wij in de religie kennen. Prof. Schilder heeft er niet tegen op gezien, inderdaad Barths houding jegens de politiek in dezen oud-liberalen geest te verklaren.
Men moet toch eigenlijk wel bitter weinig van deze theologie begrepen hebben, wanneer men er toe komen kan de geweldig-geladen houding van Kierkegaard en Barth op één lijn te stellen met de gemoedsvroomheid van het oude liberalisme. Er is geen sprake van, dat Barth het staatkundig handelen zou willen losmaken van wat we in de binnenkamer kennen, van den dienst Gods.
Wie heeft nu dergelijke dingen beweerd, als hier mij in de schoenen geschoven worden? Met name in de laatste zinnen? Ik heb juist betoogd, dat Barth aan den precies tegenovergestelden kant begint, als waar het oude liberalisme begon, maar tenslotte in de practijk zijns ondanks terčcht komt bij het ook door de liberalen gebruikelijke doorsnijden van den band tusschen geloof en christelijke politiek. En wie studie maakt van Barths opvatting van het spreken Gods en het hooren van den mensch, vindt de bewijzen daarvor opgehoopt.
Hegel en Kierkegaard begonnen ook elk aan den tegenovergestelde zijde, maar ten aanzien van den zondeval en veel andere punten kwamen ze tot gelijke conclusie. Zoo iets heb ik bedoeld, toen ik het had over Barth en het liberalisme. Wat Ds Diepersloot zegt, raakt als weergave van mijn beweringen kant noch wal.
Overigens is het goed, erop te letten, dat het orgaan, waarvan Dr J.G. Geelkerken eindredacteur is, nog altijd zóó schrijft over de Barthiaansche theologie, en zóó smaalt op wat De Standaard schrijft over het Vaderhuis.
K. S.
a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.
|