House-parties

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933-1934
24,191 (16 maart 1934)

a



Ds P. v. Dijk schrijft in zijn Kroniek „Geref. Theol. Tijdschrift”:

Men hoort daar in Gereformeerde kringen tegenwoordig zeer veel van. In talrijke onzer steden worden House-parties belegd; ik ken onderscheiden Gereformeerden, die er enthousiast heengaan en nog enthousiaster vandaan komen.

Reeds op de Predikantenconferentie in April bleek |191c| het, dat de waardeering dezer beweging onder degenen, die in de gemeente leiding hebben te geven, zeer verschilde. Dat verschil nam sindsdien grooter proportiën aan. In sommige steden beleggen dominees van de Gereformeerde Kerk zelf House-parties; in andere zijn ze er trouwe bezoekers van. Niet alleen in Indië, wat reeds bekend was, maar ook ten onzent, wint dit Revival al breeder terrein. Ziet men op de vrucht, dan is men geneigd het van harte toe te juichen, dat er ook ten onzent een opwekking in het geestelijk leven komt.

We hebben met meer dan een van de leiders en bezoekers der House-parties kennis gemaakt, wier leven door het volgen van de vier principes der Beweging een heerlijke wending heeft genomen.

Die verandering is uitermate geschikt om iemand zeer sympathiek jegens deze Oxford-groep te stemmen en hem er voor bedacht te maken, haar naar ’t schijnt zoo gezegenden invloed door ongemotiveerde critiek, te belemmeren.

De kerk kan er niet anders dan wel bij varen, wanneer het geestelijk leven wordt verdiept en het heilig vuur eener enthousiaste keuze voor Christus hoog opvlamt.

De Oxford-beweging staat niet vijandig tegenover onze kerken, ze bedoelt de half- of bijna geheel ledigstaande kerken weer te vullen.

Maar dan geloof ik toch, dat allen, die hetzij op den kansel, hetzij in de school of in de pers leiding geven in het Gereformeerde leven, de roeping blijven behouden om tegen de talrijke ketterijen te waarschuwen, die met deze Beweging in de Gereformeerde kringen, die er aan mee doen, dreigen binnen te sluipen. Wij vermogen niets tegen de waarheid, maar voor de waarheid. En tot dusver ken ik geen enkel boek, van die zijde uitgegeven, waarin geen ketterijen te vinden zijn, bij sommigen waarvan zelfs Arminius in zijn dagen gebloosd zou hebben.

Wie „For Sinners Only” b.v. vergelijkt met de Vijf Artikelen tegen de Remonstranten kan meer dan eens een punt aan zijn rood potlood slijpen.

En zelfs in het nieuwe boek van Russell: „One Thing I Know”, dat met een confessie begint in de goddelijkheid van Jezus Christus en Zijn verzoening op Golgotha, zijt ge nog geen twee bladzijden gevorderd of de co-operation komt weer voor den dag, en ge stoot op een ongeloovig verwerpen van duidelijke Schriftuitspraken als het heet:

„I do not believe that the Atonement appeased the wrath of an angry God, for there was no wrath to appease. God hates sin, but not sinners . . . God loves saints and sinners alike.”

En ik geloof niet minder dat alle Gereformeerde leiders er toe geroepen zijn minstens even ernstig als tegen de ketterijen tegen het mysticisme in deze Beweging te waarschuwen.

Reeds in „For Sinners Only” komen verschijnselen voor die aan mysticisme doen denken; spreekt ge achtenswaardige voorstanders en leden van een team, dan hebben ook zij ervaringen in die richting; lichtimpressies, engelengezang, glossolalistische verschijnselen. En hoever die religieuse mystieke hallucinaties, waaraan allen bij de door hen aangenomen „geestesleiding” hooge waarde toekennen, wel gaan vindt ge zeer duidelijk in Russells nieuwe zooeven genoemde boek aangegeven, waar hij op bl. 22 van zichzelven schrijft:

„Op een zekeren, gedenkwaardigen Zondag zag hij, zooals vele anderen door al de eeuwen van het Christendom heen dat hebben gezien, het gordijn terzijde geschoven en dewijl zijn nood zoo groot was werd ook hem (gelijk den twijfelenden Thomas, zijn onverstandig type) het zichtbare bewijs gegund: de onvergelijkelijke aanschouwing (incomparable vision) van de Eeuwige Schoonheid „de verhevenste onder tienduizend, den Al-beminnenswaardige”. Hier in ’t moderne Engeland, in een Devonshire marktstadje werden aardsche wolken gescheiden en Hij, die woont in het Ongenaakbaar Licht werd tweemaal aanschouwd door iemand, die het absoluut niet verwachtte (utterly unexpected) en volkomen er toe onwaardig was; in dit jaar onzes Heeren A.D. negentien honderd drie en dertig!”

Eens toen hij in het Oude Testament las, ontving zijn gevoeligheid een stoot toen hij het verhaal las van onzen lijdenden Heer. „Hij had geen gedaante noch heerlijkheid . . .

Misschien waar van onzen Heere aan het kruis, maar niet van Hem, die kwam op den wondervollen dag dier dubbele manifestatie.”

Ziedaar het gevaar! Van de goddelijke uitspraak in Jes. 53 over den Heiland, wordt het „misschien waar” gezegd, dat is dus twijfel! op hetzelfde oogenblik als hij verhaalt van den twijfel omtrent zichzelf genezen te zijn door een hallucinatie.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. Paulus van Dijk (1879-1966), ‘Kroniek’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 34 (1933) 8,399-405 (december 1933).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001