Het Congres — De dogmatische beteekenis der „Afscheiding”, ook voor onzen tijd

in: De Reformatie, veertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933v, 50,362 (14 september 1934) a



Heden, Woensdagmorgen, ontvang ik van het Ned. Chr. Persbureau volgend bericht:

Tweede internationaal congres van Gereformeerden (Calvinisten). Te houden te Amsterdam 23-26 Oct. 1934.


Ons wordt het volgende communiqué verstrekt:

De Commissie van Organisatie van het Internationaal congres van Gereformeerden (Calvinisten), te houden te Amsterdam van 23-26 October a.s., bestaat uit de volgende leden: ds J.W.J. Addink te Heeze, mevr. J.A. Bavinck-Schippers te Bussum, prof. dr G. Besselaar te ’s-Gravenhage, dr G.C. Berkouwer te Amsterdam, prof. dr L. Bouman te Utrecht, mr J.F. van Beeck Calkoen te Leeuwarden, dr H. Colijn te ’s-Gravenhage, prof. mr P.A. Diepenhorst te Amsterdam, ds F. Dresselhuis te Oldeboorn, ds A.C. |362b| Enkelaar te Hasselt, ds T. Ferwerda te Amsterdam, prof. J.W. Geels te Apeldoorn, ds H.A. de Geus te De Bilt, prof. dr A. Goslinga te Amsterdam, prof. dr F.W. Grosheide te Amsterdam, prof. dr Th.L. Haitjema te Groningen, prof. dr V. Hepp te Amsterdam, ds F.G. Hospes te Zeist, exe. A.W.F. Idenburg te ’s Gravenhage, dr G.P. v. Itterson te ’s Gravenhage, ds H. Janssen te ’s Gravenhage, dr W.J. Kolkert te Hilversum, ds P.A.A. Klüsener te Vinkeveen, dr P.J. Kromsigt te Amsterdam, prof. dr H.H. Kuyper te Bloemendaal, ds G. Lans te Huizen (N.-H.), mr J.J. de Waal Malefijt te Arnhem, dr G. Oorthuys te Amsterdam, prof. mr V.H. Rutgers te Amsterdam, ds G. Salomons te Amsterdam, ds H. Schokking te ’s Gravenhage, mr J. Schokking te ’s Gravenhage, prof. dr J. Severijn te Utrecht, ds Ph.J. Vreugdenhil te Gorinchem, prof. dr J. Waterink te Amsterdam, prof. dr J. Wille te Baarn, ds A.B. te Winkel te ’s Gravenhage, prof. dr R.H. Woltjer te Amsterdam, prof. ir C.M. van Wijngaarden te Delft.


De leden wier namen gespatieerd gedrukt zijn, zijn tevens lid van het Uitvoerend comité.

Het is goed, dat de namen publiek gemaakt worden — wij wilden er geen noemen, voordat men zelf het deed.

De lezers kunnen zien, dat deze namen niet de gereformeerde groep vertegenwoordigen. In geen enkel opzicht. Gelukkig ook niet — dan ware de ràmp — het inlijven van den nederlandschen Barth in den gereformeerden kring — niet te overzien.

Overigens: hier wordt één naam genoemd, die, tenzij ik geheel verkeerd mocht ingelicht zijn, op de lijst niet hoort. Ik vertrouw, dat vóór het bezorgen van dit nr. van ons blad de bedoelde al wel op dit punt het communiqué zal hebben gedesavoueerd.




De dogmatische beteekenis der „Afscheiding”, ook voor onzen tijd

Naar het redactioneele gebod kondigt elke redacteur eigen geschriften aan. Daarom wijs ik hier op de verschijning van deze onlangs in de Groote Aula der Theologische School gehouden radio-rede b. De tekst is met een enkel woord uitgebreid, maar dat is dan ook slechts een ènkel wóórd. In de noten evenwel gaf ik veel materiaal, dat in de rede zelf niet kon worden verwerkt.

Hiermee zou ik kunnen volstaan. Maar het diepe gevoel van schaamte over wat er met dat z.g. Congres van Gereformeerden na zóó ingrijpenden strijd over den Calvinistenbond gebeuren gaat, geeft me aanleiding, nog eens op het slot van deze toespraak te wijzen. Dat komt ongeveer hierop neer: de liberalen van 1834 hadden lendenen, de theologen van het slag Barth-Haitjema hebben een pink: welnu, de pink van deze laatsten is dikker dan de lendenen van de eersten. Het is een diepe overtuiging, die daar achter zit. Het troost me, dat ik weet, dat er anderen zijn, die er eveneens zoo over denken. Maar met dat al doet het me zeer, dat ik de kwestie zóó stellen moet: òf deze rede is, met name in haar wending tot „dezen tijd” éven overspannen, als de Heer Dr Haitjema, bij gebrek aan argumenten, af en toe zijn vrienden wil doen gelooven, òf dat congres is een slag in het gezicht van de Scheiding, een streep door het sedert enkele jaren aller-noodzakelijkste actueelste gereformeerde denken, een lichtvaardigheid, die kwalijk past in een „jubileumjaar”.


K.S.








a.


b. Vgl. De dogmatische beteekenis der „Afscheiding” ook voor onzen tijd, Kampen (J.H. Kok) 1934.