Een gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
47,349v (24 augustus 1934)

a



Verleden week citeerde ik in Persschouw een artikel, geschreven door dr H.W. v.d. Vaart Smit; ik hoorde daarin een stem, die mij gevaarlijke dingen scheen te zeggen: gevaarlijk voor de zuivere waardeeringen het meeleven met degenen, die terwille van het recht van God, zooals onze gereformeerde Belijdenis (inzake de kerk) dat ziet, verdrukt worden door een régime, dat het Lutherlied en het Onze Vader met Walhalla-wierook begeleidt; gevaarlijk ook voor de eigen volksgemeenschap, die heusch wel noodig heeft, dat men hier in Nederland met ernst wordt gewaarschuwd tegen het nationaal-socialisme, het fascisme, en wat dies meer zij.

We lieten ons met opzet zeer voorzichtig uit, omdat we niet graag een directe bestrijding geven, als de mogelijkheid bestaat, dat het meeningsverschil geen te grooten omvang aanneemt.

Maar er zijn grenzen; en deze zijn we inmiddels genaderd, enkele dagen nadat het voorgaande artikel geschreven werd. Men kan, wanneer men het nationaal-socialisme zóó beziet, als ik het doe, |349c| en de gevaren van een ontchristelijking der politiek zóó acuut ziet, het immers niet met „verheven” rust aanzien, wanneer een gereformeerd predikant — in casu dr H.W. v.d. Vaart Smit — aan onze pers rondzendbrieven schrijft, die naar mijn meening de groote gevaren, die ook ons volksleven dreigen, bagatelliseeren, een kerkonderdrukking goedpraten, die niet goed te praten is, en op die manier het behoudend werk in eigen vaderland tegengaan.

Zwijgen? Maar het gaat niet meer! Dr v.d. Vaart Smit zelf heeft gewild, dat we over het geval zullen praten. De dagbladen meldden deze week, volgens den wil van het Ned. Chr. Persbureau zelf, dat de directeur van ’t Ned. Chr. Persbureau, dr H.W. v.d. Vaart Smit, door de Rijkskerkregeering tot bemiddelaar tusschen de regeering der kerk en de oppositie (de belijdenisbeweging) benoemd is. Dr v.d. Vaart Smit was net in Duitschland, schreef over, deed onderzoek naar de beweging, en heeft blijkbaar de Rijkskerkregeering (nomen omen) ’t zóó naar den zin gemaakt, dat zij hem wil doen bemiddelen. Dat gaat daar blijkbaar zoo toe; mčt de kerk in tweeder, maar óver de kerk, en zňnder de kerk in eerster instantie — we komen daar dadelijk op terug. Een bemiddeling dus, die een over-middeling is. En een gereformeerd predikant laat zich daarvoor vinden.

Ondanks het feit, dat hij buitenlander is.

Heeft de Rijkskerkregeering 1) over dat bezwaar heengezien — het moet in het land der autarkie wel zwaar gevallen zijn — omdat zij meende, dat de calvinistische dominee uit het calvinistische land wel zóó maar zou worden aangenomen, als bemiddelaar bij de oppositie? Dan heeft die Rijkskerkregeering alwéér een fout gemaakt: want als zij wist, wat in het calvinistische Nederland te koop is, dan zou zij hebben geweten, dat — met uitzondering van een paar publicisten, die trouwens voor 331/3 % al op hun aanvankelijke vriendelijke welwillendheid schijnen terug te komen — ’t calvinistische volksdeel in Nederland zich ergert over wat met de kerk in Duitschland gebeurt, daartegen in de kerken Gods hulp afroept, met angst en zorg de ontwikkeling gadeslaat, en zijn hart vasthoudt voor een, al was het ook maar verre, navolging van deze dingen in Nederland. Het calvinistisch volksdeel in Nederland acht die heele Rijkskerkregeering een aanslag op ’t koningschap van Christus. Als die Rijkskerkregeering dat geweten had — en waarom weet zij het niet, àls zij een buitenlander in den arm wil nemen? dan zou zij hebben gevoeld, dat die ééne calvinistiselie predikant, dien zij toevallig tegenkwam, wel niet in dit speciale punt een typisch vertegenwoordiger van zijn kerkengroep en van het calvinistisch volksdeel zou mogen heeten. Zij zou voorts geweten hebben, dat er dan ook in die opponeerende kerken (welker leiders ook niet „van gisteren zijn”) tegen het opleggen van zulk een bemiddelaar reeds uit een oogpunt van representatieven ernst (op dit speciale punt) groot bezwaar zou moeten rijzen. M.a.w., dat in het benoemen van zulk een bemiddelaar een paradox zou liggen: ze zou dienen moeten, om de gemoederen te stillen, en het eerste effect zou zijn, dat ze weer geprikkeld worden; ze zou dienen moeten, om de knechting te breken, en inmiddels toch maar het zooveelste bewijs zijn van deze knechting zelf. Want indien de Rijkskerkregeering meent, dat het buitenland een bemiddelaar kon aanwijzen, dan zou ze iemand moeten zoeken, die op het in geding zijnde punt — de „waardeering” van het Hitlerrégime — een heusch vertegenwoordiger kon zijn van calvinistisch Nederland. M.a.w., zij zou het dan moeten wagen met iemand, die denkt als zijn volksgroep, die daarom dat régime niet waardeert, maar ’t funest vindt in zijn principiëelen grondslag, ook al erkent hij gaarne, dat in een land, dat nog nooit christelijke staatkunde heeft kunnen drijven, menig direct gevaar voorloopig is gekeerd. |350a| Voorlóópig, want de duivel is uitgedreven door Beëlzebul.

Over dr v.d. Vaart Smits opinie ten aanzien van het Hitler-régime zelf behoeft men intusschen niet onzeker te zijn. We hebben reeds in onze Christelijke pers ervan mogen lezen. Maar eerst vandaag weet ik, dat er een brug geslagen is, door de pen van dr v.d. Vaart Smit, tusschen onze pers en het officiëele Hitler-blad. Het feit is helaas te noteeren, dat in het officiëele orgaan van de Hitler-regeering, het blad, dat zijn weg tot de alleenheerschappij gevonden heeft langs een heel langen weg, waarop geen vierkante centimeter voor Christus en het evangelie is gereserveerd geweest, in den „Völkischer Beobachter” van 8 Aug. 1934 „Dr H.W. v.d. Vaart Smit, Direktor des Evang. Presseverbandes Niederland, der für besondere ökumenische Angelegenheiten” (we kennen dat mooie woordje, en we hebben er al meer het onze van gezegd) „jetzt in Berlin und im Reiche verweilt” schrijft: dat de grijze Hindenburg nu den weg van alle vleesch gegaan is, maar, dat hij ’t moede hoofd thans rustig heeft kunnen neerleggen. Hij heeft geweten, dat heden geen zondvloed meer dreigt. Hij is den „Führer” (den leider, Hitler) dankbaar geweest voor de rust van zijn laatste rustplaats. Enfin, om kort te gaan: Hitler is de erfenis van Hindenburg, en voorts heilhitler. Die zondvloed was natuurlijk vanwege het bolsjewisme.

Naar mijn bescheiden meening zou een dergelijk heilhitler reeds door een verstandige Rijks(kerk)regeering moeten voorkomen zijn, als zij inderdaad de opponeerende kerk heusch tegemoet wilde komen. Of, achteraf, als bezwaar tegen een aanbod van bemiddelaarspositie zijn toegerekend. Wie bemiddelen moet, begint toch gewoonlijk zijn pen te bedwingen ten aanzien van de in discussie staande punten. Maar de Rijksregeering nam het stuk dankbaar op, en laat ons verder raden naar die oekumenische aangelegenheden. En de Rijkskerkregeering benoemt den schrijver in de krant van den dictator, die nog altijd het bewijsmateriaal inzake de doodgeschoten tegenstanders niet overlei. De Rijksregeering doet ons hier tenminste één pleizier: ze vermijdt ’t woord oekumenisch christendom; al vermoeden we, dat hier geen opzet in het spel is. Want de Rijksregeering heeft van het christendom zoo geen verstand, en kan het dus ook niet oekumenisch maken. Ze kan slechts een oekunienische ontkerstening in de hand werken, door haar aanslagen op de vrijheid van het christendom. Gelijk ze dan ook doet. En de Rijkskerkregeering knikt, om met Nietzsche te spreken, „dazu I-A”. En een gereformeerd dominee knikt ook al.

Maar dat in Duitschland nog niet ieder I-A knikt, en dat onze kijk op het paradoxale karakter der overmiddelings-bemiddeling juist is, en dat dit ook wel veel en veel sterker nog aan het licht komen zou, als in Duitschland een goed christen, en bovendien eigenaar van een verstandskies, en daartoe als christen antirevolutionair, maar eens práten mocht, — dàt blijkt wel uit een publicatie van den Broederraad der Bekenntniskirche, die ik terwille van een deel der lezers vrij in het nederlandsch weergeef:

„Om alle misverstand en verwarring in de kiem tegen te gaan, maken wij het volgende bekend:

Als directeur van het Chr. Persbureau voor Holland voerde sedert 1 Augustus Dr v.d. Vaart Smit onderhandelingen met kerkelijke instanties en rijksautoriteiten, met het doel, in opdracht van een hollandsch pers-comité en voor den oekumenischen pers- en berichtendienst in Genčve, informaties in te winnen over den duitschen kerkstrijd. Het praesidium van de Bekenntnis-synode verleende dr v.d. V.S. bereidwillig ondersteuning tot vervulling van zijn opdracht, in de meening, dat deze opdracht ernstig en eerlijk zou kunnen dienen ter verkrijging der kerkelijke pacificatie, maar vooral, omdat hij zeer duidelijk liet doorschemeren, dat hij kwam in opdracht van den rijkskanselier. Hoe het met de beweerde opdracht van dr v.d. V.S, in werkelijkheid stond, werd duidelijk door een schrijven van de rijkskanselarij, waarin erop gewezen werd, dat dr v.d. V.S. van den rijkskanselier tot nu toe geen opdracht had ontvangen tot het voeren van pacificatie-onderhandelingen met de Duitsche Evangelische Kerk, en ook door een officiëele verklaring uit Genčve van 13 Aug., waaruit bleek, dat ook van daar uit een opdracht niet gegeven werd . . . Alle geruchten en opgewekte verwachtingen, die zich gevormd hebben om den naam en het mandaat van dr v.d. V.S. zijn dus als onjuist te beschouwen. Berichten in de buitenlandsche pers over den kerkstrijd moet men dus met alle voorzichtigheid opnemen, omdat dr v.d. V.S. herhaaldelijk heeft in uitzicht gesteld, dat hij in geheel de buitenlandsche pers artikelen geven zou. Zijn uitlatingen zijn als zuiver persoonlijk en niet-officiëel te taxeeren”.

Nu is het allerminst mijn bedoeling, ook maar in het minst de voorstelling van dit orgaan omtrent wat dr v.d. V.S. in persoonlijk gesprek zou gezegd hebben ingang te geven. Ik heb me daarover niet uit te laten. Ik heb ook geen enkele gissing noodig. Want ik lees in onze eigen christelijke, antirevolutionaire pers, als officiëel |350b| bericht van het Ned. Chr. Persbureau, dat de Rijkskerkregeering dr v.d. V.S. benoemd heeft. Dat is nog wat anders dan de kanselarij, en dan Genčve. Ik heb dus aan te nemen als goed christen, dat altháns dit bericht waar is. Verder laat ik me niet in met vragen, die ik niet beantwoorden kan.

Maar ik meen, dat het bovenstaande genoeg is, om de volgende opmerkingen te rechtvaardigen:

1. Van een bemiddeling is geen sprake, omdat het „neen” van Christus’ koningschap tegenover het „ja” van Hitler staat.

2. Van eventueele bemiddelingspogingen van de zijde van dr v.d. V.S. behoeft men zich, na de publicatie, bovenbedoeld, geen heusche resultaten te droomen.

3. Indien onze pers de berichten omtrent dr v.d. V.S. doorgeeft (had ze dit niet gedaan, dan zou ik terwille van den vrede gezwegen hebben), indien zij in onze eigen bladen dezelfde artikelen publiceert (met of zonder coupures) die óók in de liberale pers (Utr. Dagblad) kunnen staan, en indien dan daarbij nog de verrassenéle ervaring komt, dat de liberale redactie een den gereformeerden dominee m.i. terčcht weersprekend onderschrift geeft, waar andere bladen, ook van rechts, deze artikelen geheel of gedeeltelijk zonder critiek doorgeven, — dàn is het niet mijn schuld, als thans ook een ander geluid moet worden doorgegeven, gelijk hier gebeurd is.

4. Wat met het fascisme, het nationaal-socialisme samenhangt, is wel zóó erg, en leidt ons wel zóóver van de christelijke zegeningen af, die we nog altijd pro memorie met elkaar bejubelen, dat het hoog tijd wordt, dat ook het overgebleven deel der gereformeerde vriendelijke beoordeelaars-in-het-publiek van nationaal-socialisme (fascisme), immers de nog niet zich reeds er tégen uitsprekende 662/3 pCt., ňf de tegen deze onchristelijke beweging ingebrachte argumenten als hersenschimmen ontlede, of anders ophoude, onze jeugd nog verder af te voeren van wat we als erf der vaderen beschermen.

5. In Nederland hoore men, zoo al niet uit éigen kring, dan maar uit dit düitsche orgaan, de waarschuwing, om gereserveerd te staan tegenover de beschouwingen, die over duitsche toestanden gegeven worden.

6. Men houde op, in onze christelijke dagbladpers artikelen te geven, die — hetzij dan uit de pen van dr v.d. V.S. (we denken aan wat hij in onze pers in overeenstemming met het artikel in den Völkischen Beobachter schreef), hetzij uit de pen van anderen — den indruk wekken, alsof het met de kerk-verdrukking zoo erg niet is. Het is wèl erg. Ik heb bewijzen in handen, schriftelijk, en gesprekken gevoerd, waaruit zonder eenige redeneerkunst zóó maar met de handen te tasten valt, dat het wčl erg is. Het is zóó erg, dat ik niet eens hier in Nederland de feiten noemen durf, omdat ik vermoed, dat anders de personen, die het geldt, nog meer gemolesteerd zullen worden. Is het nu toch eigenlijk niet irriteerend, dat we op berichten onthaald worden, die men zelfs in Duitschland nog weerspreekt, dat we de moeilijkheden hooren verkleinen, die onze broeders ginds ondervinden? Als we voor hen willen blijven bidden, dan moeten we beginnen, „hun nood en ellendigheid recht en grondig te zien”. En ook den onzen. Hún nood en ellendigheid is, dat ze onderdrukt worden, en om gewone uitingen van een christelijk geweten, zonder eenigen revolutionairen bijsmaak, worden gemolesteerd van overheidswege, om van Hitlerjugend en zoo nu maar te zwijgen. En de ónze is, dat wij gevaar loopen, den rijkdom, waarnaar zij snákken, te verspelen, door te doen, alsof Beëlzebul 2), de overste der duivelen, voor een poosje is geëngageerd bij den veiligheidsdienst der engelen Gods.

Maar in den hemel engageert men niemand „voor een poosje”. Daar is het: àlles of niets. En op aarde zegt nog een enkele nuchterling: timeo Danaos, et dona ferentes. Ik ben bang voor mijn principiëele tegenstanders, ook, als ze met geschenken komen aandragen. Laat staan: als ze niet eens geschenken brengen, maar ons met roeden slaan.


K. S.




1. Te onderscheiden van de Rijksregeering; zie hieronder. We gaan uit van de betrouwbaarheid der berichten van het Persbureau.

2. Moet ik nog verzekeren, dat ik natuurlijk hier aan geen persoon, doch alleen aan een systeem denk?




a. Vgl. ‘Een vraag van „Utrechtsch Dagblad”’, De Reformatie 14 (1933v) 46,347v (17 augustus 1934); ‘Nogmaals: Een Gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars’ I-V, De Reformatie 14 (1933v) 48,353v; 49,358; 50,362; 51,367; 15 (1934v) 1,3 (31 augustus — 5 oktober 1934); ‘Wederom: Een Gereformeerd predikant onder de gelijkschakelaars’, De Reformatie 15 (1934v) 4,34v (26 oktober 1934).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001