Het Lectoraat te Kampen

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

14e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1934-1935
46,345v (17 augustus 1934)

a



Prof. Grosheide schrijft in N.H. Kbl. in verband met de Theologische School:

Gaan we de Notulen van de Curatorenvergaderingen op den voet na, dan treft ons eerst het afschaffen van het Lectoraat. Wel zal Dr J.J. Esser, die gedurende vele jaren dit lectoraat met eere heeft vervuld, in functie blijven tot 1935, wanneer hij, zoo de Heere wil, den zeventigjarigen leeftijd zal bereiken, maar daarna zal geen nieuwe lector worden benoemd. |346a| Hoewel het niet met zoovele woorden in de Handelingen wordt vermeld, zullen we toch wel niet ver van de waarheid zijn, indien we vermoeden, dat noodzakelijke bezuiniging de reden is van dit besluit. De taak der hoogleeraren zal nu worden verzwaard, althans we hebben niet gelezen, dat de vakken, welke Dr Esser thans onderwijst, na 1935 niet meer zullen worden gegeven. Wel meenen we te weten, dat de colleges in het Nederlandsch, welke Prof. Honig vele jaren gaf, niet worden voortgezet. Hier is dus een kleine schadeloosstelling. Nu de opheffing van het lectoraat noodig was, hebben we er in te berusten. Maar jammer vinden we het toch wel, want we weten uit ervaring, dat een litterator toch de colleges in het Grieksch en Latijn nog weer anders en doorgaans beter geeft dan een theoloog.

Tot zoover prof. Grosheide.

Voor diens opmerking ben ik hem dankbaar.

Want de afschaffing van het lectoraat lijkt me een groot nadeel.

Was het gebleven, dan had zonder te groot financiëel offer zijn bevoegdheid kunnen worden uitgebreid; en het gevolg zou geweest zijn, dat een nieuwe last, die thans op de schouders van een der hoogleeraren gelegd is, hem bespaard had kunnen worden.

Als de overtuiging bij mij leefde, dat de afschaffing noodig was, dan zou ik aan prof. Grosheide’s opmerking geen woord hebben toegevoegd, maar deze zaak hebben gerangschikt onder de rubriek der dingen, waarover men maar zwijgt.

Maar die overtuiging ontbreekt bij mij.

Het tegendeel ervan leeft wel bij me: ik geloof, dat, als er maar aan de bel getrokken werd, en de menschen maar wisten, wat aan de dingen vastzat, er geld genoeg zou gekomen zijn voor Kampen. Als de kerkelijke pers, die reeds jaren aaneen — wat ik uitnemend vind, en waaraan ik ook medegewerkt heb — de menschen week aan week wakker maakt voor de Vrije Universiteit, eens één honderdste part van de thans aan de V.U. gegeven ruimte voor Kampen had kunnen geven (ik zeg „kunnen”, want ze zou wel degelijk gewild hebben, het is alleen maar niet gevráágd), dan zou deze schade aan Kampen zijn bespaard, en deze verzwaring van den last van het hoogleerarencorps achterwege zijn gebleven.

Het is te hopen, dat een volgende synode dit besluit herroept, en het lectoraat herstelt met uitbreiding van zijn mandaat. Geld is er wel degelijk, als er maar om gevraagd wordt op een doeltreffende wijze. Maar de kerken moeten de dingen wèten; en daarom veroorloof ik mij ook, alleen als persman, deze opmerking, welke iedere kerkbode-redacteur óók zou kunnen maken.


K. S.




a.

b.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001