Boekbespreking

in: De Reformatie, veertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1933v a



nummer 2,15 (13 oktober 1933)

Dr K. Schilder, Het Mirakel van de vreugde der Immanuelgemeenschap. Afscheidsprediking.

W. Zwagers — Rotterdam, 1933.


Men weet het: iedere redacteur bij ons is verplicht zijn eigen werken aan te kondigen. Ook nu moge ik er aan voldoen. Hier is de afscheidspreek, die ik onlangs hield. Tot de uitgave ben ik overgegaan op zeer veelvuldig verzoek; en, nu men eenmaal zoo wilde en de uitgaaf hoofdzakelijk plaatselijk blijft, had ik er geen bezwaar tegen, een portret als bijlage mogelijk te helpen maken.

De preek is geschreven, en gedrukt, vóór ze uitgesproken werd; ik heb onder het spreken zooveel maar eenigszins mogelijk was, me eraan gehouden. Zoodat men dus zakelijk krijgt, wat gezegd werd. De uitgever zorgde voor uitstekend papier en goede letter.


K.S.




nummer 10,79 (8 december 1933)

Prof. L. Lindeboom, Laatste Overdenkingen.

N.V. De Graafschap — Aalten.


Reeds geruimen tijd lag deze uitgave op aankondiging te wachten. Dat spijt on, temeer, omdat ze werk is van den inmiddels overleden hoogleeraar, aan wien onze gereformeerde samenleving zoo veel te danken heeft. Nog vóór zijn heengaan sprak hij den wensch uit, dat deze overdenkingen zouden worden uitgegeven. Aan dien wensch is thans voldaan.

En dat terecht. Het jonge hart (men leze wat nog gezegd wordt over het „nieuwe lied” in onzen eeredienst), de zorgvuldige exegese, de steeds op den Christus wijzende geloofswarmte, en de heldere, en voor ieder verstaanbare spreekwijze van den auteur maken dit laatste werk begeerlijk voor elk, die zich de Schrift wil zien openen door zulk een alleszins betrouwbaren gids.


K.S.




nummer 10,79 (8 december 1933)

De Kleine Kroniek van Anna Magdalena Bach, echtgenoote van Johann Sebastiaan Bach.

S.W. Melchior — Amersfoort.


De uitgeefster verklaart met deze uitgave:

„Dit is een van de aangrijpendste boeken der laatste jaren. De duitsche uitgave bereikte in enkele maanden eene oplage van 28.000. Het zal een kostelijk geschenk blijken te zijn voor allen, die Johann Sebastian en zijn muziek lief hebben. Het toont den cantor van de Thomas-Kirche als mensch en kunstenaar, gezien door de oogen van een gelukkige echtgenoote, die dertig jaren aan zijn zijde leefde, vol vast geloof in zijn genie. De beelden zijn zoo volmaakt passend in de lijst van den tijd geplaatst, het geheel is met zooveel fijnheid van geest en eenvoud des harten verteld, dat verdichtsel en waarheid nauwelijks meer te onderscheiden vallen.”

Wij zijn het met deze woorden eens. O.i. zeggen ze niet te veel.


K.S.




nummer 12,96 (22 december 1933)

Ds F.A. den Boeft, De Ergernis van Jezus Christus in de crisis.

Firma J.P. Unger — Rotterdam.


In de Geref. Kerk van Kralingen heeft Ds den Boeft op Zondag 5 November j.l. een „tijdprediking” gehouden over Matth. 11 : 6: „en zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden”. Thema en verdeeling zijn: de ergernis, die Jezus Christus brengt: 1º. de openbaring, 2º. de overwinning, 3º. de tegenhanger van die ergernis.

Deze preek heeft de groote verdienste, dat zij den tekst in het verband van heel de perikoop laat staan, en doet zien, en zoo zonder eenige geweldpleging of gekunstelde overgangen gelegenheid vindt, „het wereldgebeuren” te plaatsen in samenhang met de groote, ééne geschiedenis van den „dag des Heeren”. Zoo geeft ze den troost op de eenige wijze, die den prediker is toegestaan: de troost komt hier van boven, uit de openbaring. Wij bevelen deze preek daarom van harte ter lezing aan.


K.S.




nummer 15,120 (12 januari 1934)

Ds Jac. v. Nes Czn, Het Jodendom.

N.V. Uitg.-Mij J.H. Kok, Kampen, 1933.


„Een boek voor Joden en Christenen”, zegt de ondertitel.

Inderdaad.

Ik heb eens iemand hooren zeggen, dat het zoo moeilijk bleek, interessant te schrijven over de Zending.

Dat het moeilijk is, zal ieder toegeven. We zijn ook zoo ver van onze objecten af, en de rapporten zijn altijd gebonden aan den rapportenstijl.

Maar temeer daarom is het te waardeeren, als we onze zendingsobjecten kunnen leeren kennen.

Hiervoor nu kregen we pas het mooie boek van Ds D.K. Wielenga: „Merkwaardig Denken”.

En daarnaast nu dit schitterende werk over het Jodendom.

Ik heb voor dit boek een bizonder groot respect. Schitterende illustraties (vooral voor wie de origineelen heeft mogen zien). Pakkende stijl soms, en altijd rustig. Wetenschappelijk verantwoord. En overal een groote liefde voor het volk, waaraan de schrijver zijn beste krachten geeft. Daarbij een diep verstaan van zijn leven, zijn tradities, zijn strijd, ook in dezen tijd.

Hier is niet een boek, dat alleen maar te rekenen zou zijn onder de groep van breedere, en meer-verzorgde „opwekkende” litteratuur, doch een rijp overwogen werk, vrucht van jaren lange studie. De registers wijzen dat reeds uit.

De Joden worden druk besproken en ver-drukt. Laat ons volk niet in onkunde veroordeelen, doch verstaan, en voorts Rom. 9-11 lezen, vóór en onder en na de lectuur van dit van harte aanbevolen werk.


K.S.




nummer 22,175v (2 maart 1934)

Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” te Kampen voor het jaar 1934.

G.Ph. Zalsman. — Kampen, 1934.


De Kamper almanak is in dit jaar later dan gewoonlijk, omdat er een lustrum gevierd is in het begin van dit jaar, en men het — terecht — noodig vond, dat lustrum ook te gedenken in den almanak. Daarom haasten we ons hem aan te kondigen.

En we doen dat met vreugde.

In 290 bladzijden wordt dezen keer alles, wat in den „bewogen jaarkring in het bestaan van de Theologische School” gepasseerd is, herdacht. Men ziet het reeds aan de portretten; behalve de gewone van rector en corpssenaat, behalve ook het portret (naar schilderij) van den heer S. Wierenga, overleden student, werden opgenomen de foto’s van de overleden professoren Lindeboom en Bouwman, van den uit den actieven dienst getreden hoogleeraar dr A.G. Honig, en van de nieuwe hoogleeraren. Zoo geven reeds deze portretten een spiegel van „lief en leed”. Gelijk ook de pas geschiede, uitnemend geslaagde, en hier prettig „verslagen” lustrumviering op de geheel eigen wijze van het studentenleven aan dit „lief èn leed” uitdrukking heeft gegeven.

Ook om andere redenen verdient de almanak, waarvan mij een aankondiging gevraagd is, de aandacht. Mooi werk gaf de „eminente corpsteekenaar”, de heer J.G.W. Terhaak, niet alleen in den kalender, waar motieven uit Hebr. 11 : 4, 5, 7, 8, 11, 16, 17, 20, 21, 22, 29, 31 zijn verwerkt, maar ook in de rubriek Varia, en voorts heel den almanak door.

De officieele gegevens omtrent de Theol. School en het Corps zijn, zoover dat mogelijk is, en de gegevens ernstig bedoeld zijn, nauwkeurig bijgehouden.

Maar wat erop volgt heeft natuurlijk in dit jaar bizondere belangstelling.

Allereerst dan is er een tweetal herdenkingsartikelen, het eene, over prof. Lindeboom, geschreven door prof. Waterink, het andere over prof. Bouwman, geschreven door prof. Noordtzij. Beide lijken mij bizonder goed geslaagd. Met bizondere instemming citeer ik uit het eerstgenoemde artikel, dat „er geen ernstiger smaad op Lindebooms nagedachtenis is geworpen dan die, welke o.a. door Ds Jongeleen in zijn verhandeling over de vereeniging van ’92 naar voren gebracht werd” (men lette hier op dit beteekenisvolle „o.a.”). En met groote belangstelling las ik van de moeilijkheden, waarvoor wijlen prof. Bouwman zich geplaatst zag bij zijn benoeming tot hoogleeraar te Kampen. Als men daarvan leest, komt er groote dank in het hart voor de totaal andere toestanden, waaronder thans zij hun benoeming ontvingen en konden aanvaarden, aan wie hier een welkom toegeroepen werd. Nadat vervolgens een zuiver woord gewijd is aan de gedachtenis van den heer Wierenga, wordt door ds H. Knoop, Rotterdam-West, een bizonder prettig, en door ieder, die prof. Honig kent, onmiddellijk van harte onderschreven woord ten afscheid aan Prof. Honig gegeven. Na vermelding van de voornaamste data der nieuw opgetreden hoogleeraren volgt dan een door K.L., die overigens in de lijst der corpsleden niet te vinden is, en dus wel anders heeten zal, geschreven: „Tot erkenning komen” (Joh. 10 : 41 b); zeer goed gedacht. Van H. komt er daarna een zeer solied artikel: „Enkele opmerkingen over den Talmoed en zijn ontstaansgeschiedenis”; het dwingt respect af door den zorgvuldigen arbeid, die er aan besteed is. En natuurlijk ook door het resultaat van dien arbeid. Ook voor niet-theologen — het Corps heeft natuurlijk ook graag onder hen koopers, en daarom zeg ik het even — heeft dit wetenschappelijke artikel toch veel wetenswaardigs, dat zij met interesse en niet zonder leering volgen zullen. |176a| Eindelijk besluit W. met een fijn vers deze afdeeling van het mengelwerk.

Wat er dan nog komt is, behalve Varia, bijdrage over het „veertiende lustrum”. De lustrumrede van den practor, in stijl, natuurlijk, maar vol leven. Een pikant verslag van do lustrumviering, onder den titel: Lustrophonie, overigens vol leven, en, wonder boven wonder, ook in stijl, en dan nog wel ondanks het feit, dat er twee auteurs zijn, die wel met de scholastieken gemeen hebben, dat ze latijn op eigen houtje maken (alter, alter wordt bij hen: unus, alter, maar dat ligt feitelijk aan den minister, die de latijnsche thema afgeschaft heeft, helaas), maar die overigens springlevend zijn, en met de scholastiek niets gemeen hebben. Verder een ontdekkend artikel „ab lustro ad lustrum” van den archivaris, den heer K.J. Schaafsma. En enkele zeer goede lustrumrijmen, van W., niet zonder illustratie. Lustrophonie en -rijmen zijn hoofdzakelijk voor ingewijden; maar er is ook nog een mondelinge traditie, naar men zegt; en wie haar zegeningen ontving, kan ook nog veel ervan genieten. Wat de Varia betreft: die zijn als gewoonlijk: de zwakheid èn de kracht van de redactie. In het klimaat van de academie doen ze niemand ernstig pijn: de kracht is daarom grooter dan de zwakheid. Conclusie: het geheel zeer goed. Een waardig besluit op een „prachtig, prachtig” lustrum.


K.S.




nummer 32,256 (11 mei 1934)

Dr K. Dijk, „Met Eer Gekroond”. Acht preeken voor Paschen, Hemelvaart, Pinksteren.

J.H. Kok N.V. — Kampen. — 1934.


We zijn wat laat met de aankondiging: Paschen is, terwijl ik schrijf, voorbij, Hemelvaart, als de lezer deze copie onder de oogen krijgt, ook.

Toch wagen we het, nog met deze aankondiging te komen. Want we zijn niet verplicht, in ons persoonlijk leven te volgen de regelmaat van het kerkelijk jaar. Paschen, — daaruit leven we trouwens toch ook weer élken Zóndag.

De preeken van Dr Dijk geven hier heel wat goeds. Er zijn mooie gedachten bij; en ook meer dan één, welke bizonder mij zelf toespreekt, omdat ik er de „lijn” in getrokken zie, waarnaar ik zelf ook tracht te zoeken. Voeg daarbij den helderen betoogtrant, die nergens „betoogt” in den schoolschen zin, de duidelijke stofverdeeling, de overzichtelijkheid van het geheel, dan kan men voor dezen bundel dankbaar zijn, en de lezing ervan, ook na Paschen, nog met warmte aanbevelen.


K.S.




nummer 32,256 (11 mei 1934)

Th. Spoerri, „Goden van dezen Tijd”. Ned. bewerking van Roel Houwink.

Ploegsma — Zeist. — 1934.


Een boekje als er tegenwoordig veel zijn: veel goede bedoelingen, maar een nevel van misverstanden.

Een zeker inzicht in de machteloosheid van den mensch, maar een volstrekt verkeerde beschouwing over de mogelijkheid van de effectieve kracht van Gods genadewerk. |256b|

Een druk geklaag over de zonde, en de breuk, maar geen geldend juichen over de kracht, die, van boven komende, ingaat tot de wereld, en daar het koninkrijk der hemelen concreet tot openbaring, tot ontwikkeling, tot een komen-in-de-historie brengt.

Een verwarring van denkbeelden, die, krachtens verkeerde inzichten omtrent de verhouding eeuwigheid-tijd, niet een streep door de menschheid trekken kan, zóóals de bijbel het doet: dien, die God dient, en dien die Hem niet dient (een schema van gehoorzaamheid tegen ongehoorzaamheid dus), doch die er toe leiden moet, de lijnen geheel anders te trekken, en dan zoo te komen tot die grenzenlooze verwarring, welke al de veroordeelingstermen, die men tegen de zonde in de kultuur, en tegen het misbruik van de scheppingsgaven maakt, keeren gaat, niet tegen die zonde, maar tegen de kultuur, niet tegen dat misbruik, maar tegen de scheppingskrachten zelf, die — nota bene — „aan de objectieve zijde veranderen in demonen”.

Moet ge nèt gelooven! Zulk een kracht, zulk een titanenkracht, heeft de mensch niet. God laat het hem niet toe, dat hij Gods scheppingskrachten tot demonen zou laten worden. Hij houdt ze rustig in eigen hand, en „bedroeft” zich er voorts over, dat men van de zonde de aandacht zoo erg, en zoo hardnekkig, afleidt, onder het geroep, dat wie er anders over denkt (nu heb ik het even over anderen dan schrijver en bewerker, welke anderen evenwel graag zulke lectuur lezen) „van de zonde zoo weinig zich doordringt”.

Hier wordt over de afgoden, en hun „geboorte” gesproken. Maar op een verkeerde wijze.

Voeg erbij, dat de vertaling dikwijls slechts helder en doorzichtig kan zijn, voor wie doorkneed is in de filosofische terminologie van den auteur, en zijn kring, en men verstaat, dat ik van deze Nederlandsche uitgave voor den niet-wetenschappelijken mensch slechts nieuwe verwarring als vrucht verwacht. Een „kritiek” is hier aan het woord, die àlles met abstracties „kritiseert”, maar eigenlijk niets in concreto.


K.S.




nummer 32,256 (11 mei 1934)

J. de Lange, „De Afscheiding te Leiden”, historisch geschetst.

J.H. Donner — Rotterdam — 1934.


Een aardig boekje van 101 bladzijden, dat ook buiten Leiden de aandacht trekken kan, en mag, omdat het ook verscheiden dingen naar voren brengt, die voor de algemeene typeering van de Afscheiding, en van hetgeen zich daar om heen bewogen heeft, beteekenis hebben. Den schrijver moet de eer gegeven worden, dat hij zelfstandig heeft onderzocht, en naar voren heeft gebracht wat ten deele nog niet bekend was. Met name uit het archief der kerk van Leiden, het Leidsche gemeente-archief en het Rijks-archief te Den Haag heeft hij zelfstandig enkele gegevens verzameld en hier naar voren gebracht. Over Ds Donner en Ds Holster krijgen we ook iets te hooren, portretten van hen zijn opgenomen. Inzake de kwestie van de erkenning door de overheid, de correspondentie ermee, en de vereeniging met de Brummelkampianen wordt ook veel interessants bijeengebracht. Kortom, we hebben hier een studie, die werkelijk niet verdient, dat ze vergeten wordt, of alleen de belangstelling van de Leidenaars verdient. Wie over de Afscheiding voortaan schrijven wil, kan deze historische studie slechts tot zijn schade voorbijgaan.


K.S.




nummer 33,263 (18 mei 1934)

Dr L. v.d. Zanden, „Kerk en Nationaal-Socialisme”.

J.H. Kok, N.V. — Kampen — 1934.


Een referaat ligt hier voor ons, dat Dr v. d. Zanden gehouden heeft ter jongste predikantenconferentie. Oorspronkelijk is het niet bestemd geweest voor publicatie; toen schr. er toe overging, ontbrak hem de tijd tot nadere verzorging en verwijzing in voetnoten en anderszins. Wij willen daarmee rekening houden, ook als wij eenige incongruentie zien in wat wèl en wat niet geciteerd wordt, of als bron vermeld wordt. Het referaat zelf is duidelijk. Hier en daar zou ik zelf de critiek iets scherper hebben willen stellen; wat ik van den schrijver te Kampen indertijd hoorde, leek me uit dit oogpunt nog iets sterker en dus op dit punt ook nog iets beter dan wat hier voor ons ligt. Het referaat verdient algemeene belangstelling, ook van wie zich niet direct interesseert voor de kerkelijke en kerkrechtelijke zijde van het vraagstuk; immers, voor een groot deel wijdt de schrijver zijn brochure aan het nationaal-socialisme zelf, zonder rechtstreeks zich nog in te laten met de vraag, wat de kerk heeft te verwachten, of te doen.


K.S.




nummer 36,287 (8 juni 1934)

„Onder Eigen Vaandel”. Afscheidingsnummer.

Veenman & Zonen — Wageningen, 1934.


Een expresse toezending van dit nr blijkt de vraag in te houden, dat we er een recensie van geven. De laatdunkende holligheid, waarmee de eene redacteur, Prof. Th.L. Haitjema, onlangs zich van ons blad afgemaakt heeft, is door hem niet herroepen, en is voorts op zichzelf een reden, aan dit verzoek alleen te voldoen, als we het nr gevaarlijk vinden. Dat is niet het geval; er is, met name door Dr Kraan en Prof. Honig al heel wat steekhoudends ingebracht tegen de hier ten beste gegeven kromme redeneeringen, die trouwens door een onzuivere exegese geopend worden. We zien hier een poging tot verdediging van de eigen houding; een poging evenwel, die argumenten zoekt op dezelfde logisch-onhoudbare wijze als we van dezen kring — zoover hij de leiding typisch getrouw blijft — gewoon zijn. Er is echter al genoeg van de wetenschappelijke zwakheid dezer poging gezegd; en voorts gebiedt een zeker zelfrespect me, om van wat uit de handen van Prof. Haitjema komt, alleen dàn nota te nemen, als ik dat noodig acht ter waarschuwing van het gereformeerde volk.


K.S.




nummer 36,287 (8 juni 1934)

Dr L.H.K. Bleeker, De Kleine Profeten, II, „Tekst en Uitleg”.

J.B. Wolters’ Uitg.-Mij — Groningen, 1934.


„Tekst en Uitleg” toont àl duidelijker, ook voor het volk, dat het tegenover de aanvaarding der Schrift het vraagstuk van een critische houding aanneemt; de eerste deeltjes lieten dit minder sterk naar voren treden, al wisten ter zake kundigen ook toen wel, dat het blijken zou in het vervolg. Hierin wordt weer de lòslating van de Schrift op de bekende wijze juist als een erkénning van wat „de Oosterling” nu eenmaal met zijn „inkleeding” bedoelt — ik denk aan Jona — aangediend.

Wij hebben respect voor de vakkennis der auteurs, maar moeten ons te weer blijven stellen tegen den inhoud. Verkeerd achten wij het, als van Prof. Ridderbos gezegd wordt, dat deze inzake den tijd van Jona’s gebed een andere opvatting heeft, dan gewoonlijk gedacht wordt, en als dan vervolgens daarvan gemaakt wordt, dat Prof. R. „wat er letterlijk staat niet letterlijk opvat”, om dan daaruit vervolgens te concludeeren, dat men zelf dan ook wel „de lijn verder trekken mag”, twijfelende aan de historische juistheid. Zóó verbindt men een gereformeerde en een ethische opvatting, die evenwel niet te verbinden zijn. Het spijt ons, maar tegen „Tekst en Uitleg” blijven we bezwaar houden. De ”Korte Verklaring” is principiëel anders.


K.S.








a.