De Auteur bevestigt de uitlegging van zijn eigen Psalm

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
37,292 (16 juni 1933)

a



En als zij gebeden hadden, werd de plaats, in welke zij vergaderd waren, bewogen.

Hand. 4 : 31.


Toen Christus uit de paaschzaal ging, om in Gethsemané te lijden, toen zong Hij eerst den lofzang. Het waren de psalmen, die naar voorschrift op den feestdag aan te heffen waren. Dus zong de Auteur zijn eigen psalmen. Want Christus was het eeuwige Woord, en was als Logos dus de Auteur der Psalmen.

Sinds is Hij uit de vernedering verhoogd, stond op en voer ten hemel. En stortte Zijn Geest uit op den Pinksterdag.

Maar omdat Hij in dien Pinkstergeest eigenlijk zelf weerkwam tot Zijn kerk, daarom vatte Hij Zijn oude werk weer op; doch, dat oude werk weer opvattende, verrijkte en verbreedde Hij het tevens.

Zijn oude werk vatte Hij weer op: dus bleef Hij met de Zijnen als Auteur Zijn psalmen zingen in |292b| de plaats, waar Hij Zijn naam gedachtenis had gesticht. Eens had Hij dat gedaan in de paaschzaal, waar Hij Zijn heilig avondmaal had ingesteld, Zijn naam gedachtenis stichtende met het oog op God. Thans deed Hij het in dat heerenhuis, dat door den gemeenschapswil der eerste pinkstergemeente was afgestaan voor de vergaderingen der gemeente. Hij kwam — in den Geest — daar met de Zijnen samen. En toen de apostelen gedaagd waren voor hetzelfde Sanhedrin, dat Christus met Zijn eigen psalmen op de lippen over den Kedron tegemoet getreden was, en toen zij voor datzelfde Sanhedrin het proces van tóèn zich zagen voortzetten — toen was de Christus, die in den Geest aanwezig was, te zaam vergaderd met de Zijnen, Zijn psalmen weer gaan zingen. Hoor: men zingt Psalm 2. De Auteur der Psalmen is in de kerk aanwezig, in officiëele samenkomst, en zingt ter plaatse van Zijn en Gods gedachtenis Zijn eigen psalmen. Het oude werk is dat.

Maar Hij doet méér. Het oude werk, o ja, maar dan verbreed, en ook verscherpt en verdiept.

Want in de paaschzaal zong Hij naar de wet, naar het gebod. Hij zong wel anders dan de tempelpriesters, maar dat lag niet aan Hem toen. Hij was der wet behoorlijk onderworpen, en had zich van den tempel nog niet losgescheurd. Maar thans — in het heerenhuis — thans zingt Hij tegen den tempel in. Hij is den tempel uitgeworpen, en is gekruisigd buiten de poort, als de geëxcommuniceerde. Dus zingt Hij thans antithetisch: men heeft niet anders gewild. Hij zingt Psalm 2 in de kerk, al is die slechts vergaderd in een particuliere woning. Want waar de Auteur de Psalmen van zich zelf met het volk wil zingen, daar is de kerk. De anderen zongen ook nog wel dezelfde psalmen. Maar daar was het nu een secte, al had men er een prachtigen tempel ter beschikking voor den zang.

Doch dit niet alleen.

Christus heeft nog meer gedaan, dan antithetisch Zijn lied zingen bij de Zijnen. Hij heeft óók dit gedaan: dat Hij Zijn lied heeft uitgelegd.

En dat Hij die uitlegging heeft gesanctioneerd, gewettigd, geautoriseerd.

*

Hij heeft Zijn psalm ook uitgelegd, zoo zeiden we.

Want in dat heerenhuis, waar de kerk-onder-het-kruis tot een bidstond saamgekomen was, daar had men Psalm 2 uitgelegd. Men had hem messiaansch uitgelegd.

En dit was op zichzelf nog wel niets nieuws, want ook de Joden, ook de rabbijnen zeiden, dat Psalm 2 messiaansch bedoeld was. Dat was immers duidelijk uit dien passus over den ijzeren scepter, waarmee de Zoon, de gegenereerde, de heidenen zou vermorzelen? Maar juist omdat die rabbijnen zoo krachtig bij dat vermorzelen bepaald waren, juist daarom weigerden zij, en weigerden met hen de tempelzangmeesters, dien messiaanschen psalm te laten slaan op Jezus van Nazareth. Want die hàd niet vermorzeld, doch die wàs vermorzeld, gekruist, bespuwd, bespot.

En nu is dit het nieuwe: nu is de Logos, de Messias, die in Jezus Christus tot de aarde was gekomen, en over den Kedron was gekomen in Gethsemané, en voor het Sanhedrin geleid, en toen gekruist, en opgestaan, en in den hemel gezet, nu is Hij, zeg ik, in den Geest tot al de Zijnen weergekeerd. En heeft in hun vergadering door dezen Geest in ’t hart gegeven van de Zijnen, dat de Vermorzelde de Vermorzelaar was, en de Gekruiste de Verheerlijkte, en dat Jezus van Nazareth de Messias was, op wien de tweede Psalm alleen kòn zien.

En zijn gemeente had zich, niet slechts in het zingen, doch thans óók in het exegetiseeren, losgemaakt van al die tempelpriesters en -rabbijnen. En had de exegese van Psalm 2 zelfstandig uitgewerkt. De Messias, die was niet gemakkelijk-abstract, doch zwaar-konkreet-present. Op Jezus sloeg die psalm, op Jezus, die, een paar maanden geleden, het zure speeksel op Zijn wangen had gehad, het speeksel van dezelfde Heeren, die nu met en over en zonder, en toch ook weer mèt de apostelen confereerden: de Heeren van het Sanhedrin.

Zóó lei de Auteur Zijn eigen psalm uit. Hij liet hem slaan op Zich. En zong hem toen, in het smeeken van Zijn kerk, als een voorbedacht lied, zonder harp. Hij zong hem in dat heeren-huis, daar ergens in Jeruzalem.

*

En God — die moest wel hooren.

Want Christus zong dien psalm óók in het Hooge Huis des Heeren: in den hemel. Gij weet het: aan Gods rechterhand zat de Bespuwde, en hoor, Hij bad met de Zijnen mee, en bad voor de Zijnen uit, en bad in hunne plaats, en bad, en zong den tekst van Zijnen tweeden Psalm volkomen, en borgtochtelijk, en adaequaat, in de hoogste hemelen, aan ’s Vaders rechterhand.

Toen hoorde God: de Opperkunstenaar was met den Opperbidder één geworden: Woord en leer en leven waren in Hem één.

En omdat God hoorde, daarom sanctioneerde Hij |292c| de uitlegging van Psalm 2 als messiaanschen psalm, slaande op Jezus den Nazarener, den Gekruiste. Want het geschiedde, als zij naar, en uit, Psalm 2 gebeden hadden, dat de plaats, waar zij vergaderd waren, bewogen werd.

Een aardbeving. — —

Zij voelen haar. O God, daar is datzelfde weer als van den Goeden Vrijdag, toen de bespuwde Jezus stierf. Datzelfde weer als van den Zondagmorgen toen de bespuwde Jezus uit het graf was opgestaan. O God, daar is het weer, of neen, vergeef ons de oneerbiedige taal: daar zijt Gij weer. Nu beeft de aarde. Ja, dat is àntwoord: God-Jahwe-van-Jezus, dat is antwoord. En het is een approbatie, die de leerlingen van den Auteur der psalmen noodig hebben; een approbatie op de exegese, die zij aan Zijn psalm gegeven hebben. Nu bekennen zij in der waarheid, dat die exegese juist geweest is, dat de Geest van Christus Jezus bij hen was in het exegetiseeren. Want zij hebben U, o God, aangeroepen als scheppingsvader (vs 24), wijl zij de hèrschepping van de schepping niet dorsten scheiden. Gij, die als scheppingsvader zijt aangesproken, Gij antwoordt nu door een scheppingswonder. De schepping spreekt; en spreekt nu zinvol in die aardbeving. Zij spreekt, dat men den zin der dingen treft, als men van de scheppingsvolheid een lijn doortrekt tot Jezus, en dien in leegheid, en dien gekruisigd. Gij, Heer der schepping spreekt. En spreekt naar hun gebed. Want in hun laatste woord hebben zij gebeden om een teeken, en een wonder, zulks dan in den naam van Jezus, zijnde Auteur, en inhoud, van Psalm 2. Nu troost Gij hen: zij zullen aan dit teeken, van de waggelende aarde zien, dat het geen on-zin is, een greep te doen, door het geloof, naar de krachten der schepping, en zulks dan in den naam van Jezus, dien Jezus-Messias van Psalm 2.

*

De aardbeving — het waggelende heerenhuis — een antwoord. En een bekroning van de exegese van de kerk.

Hier is haar moed bezegeld, haar reformatie beschermd tegen het verwijt dat ze revolutie zou zijn.

Ze hééft inderdaad veel gewaagd, toen ze Psalm 2 zóó exegetiseerde. Want die Psalm stelt tegenover de messiaansche kerkgemeenschap Israëls het barbarendom, de gojim, de heidenen. En nu heeft de kerk tot die heidenen gerekend, en aan den verkeerden kant der door Psalm 2 getrokken scheidslijn geplaatst: niet slechts Pilatus, den ras-echten heiden, niet slechts den half-heiden Herodes, doch óók devolksstammen Israëls”. Het vleeschelijke Israël, dat niet voor Jezus bukte.

Zoo heeft de kerk, die Jezus, den Gekruiste, den ijzeren scepter van Psalm 2 zag voeren, hier meer gedaan dan Openbaring 12 ontwerpen, eer het geschreven werd (Ps. 2 : 9, Openb. 12 : 5). Zij heeft ook Rom. 9-11 ontworpen, eer het geschreven werd; zij heeft gezegd: wie niet in Jezus den Auteur en den Inhoud van Psalm 2 wil eeren, die is een dorre tak aan Israëls boom geworden; hij wordt met de gojim àfgehouwen; en wij — wij zijn de oude stam, de oude boom, het ware Israël.

Wie zóó zijn eigen „volksstammen” prijs durft geven met de „gojim”, die is een vreeselijk mensch — tenzij . . .

Tenzij hij zingt bij den Auteur der psalmen, Christus Jezus, en door Hem zelf zich heeft doen leeren van hun exegese.

*

En nu — de aardbevingen zijn voorbij. Ze zijn tenminste voorbij als teekenen bij de exegese. Want het wonder, och, dat moest immers slinken, toen het Woord werd voltooid: Rom. 9-11, en Openbaring 12, en al wat in het Boek geschreven staat.

Maar daarom is ook ònze exegese gebonden aan de sprake van dit teeken.

En wie den naam der Schriften noemt, sta af van alle ongerechtigheid, ook in het willekeurig „religionsgeschichtlich” „exegetiseeren”.

Ook hier geldt het: geloof òf ongeloof. Die aardbeving, dat schommelende huis, dat is maar fabel, òf het is een machtig ding in de leer van het geschreven en geëxegetiseerde Woord.


K. S.




a. Opgenomen in VWS I,454-458.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001