Zie, de mensch

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
26,202 (31 maart 1933)

a



Pilatus zeide: Zie, de mensch.

Joh. 19 : 5.


Zie, de mensch . . .

Men heeft dat woord in allerlei toonaard herhaald. De een doet het in cm preek, de ander in een stukje litteratuur, een derde in een opschrift onder een portret of zelfportret. En telkens is de toon anders, al naar . . . de onvoltooide zin wordt aangevuld, de exclamatie tot een volzin wordt gemaakt.

Want aan den zin ontbreekt het praedicaat. Zie, zegt Pilatus, maar hij hoopt intusschen, dat niemand écht zal „zien”. Zijn „zie” is toonloos, hij durft er geen accent op plaatsen. En zijn volgend woord, „de mensch”, dat is een onderwerp, maar waar is het „gezegde”? Ja, ook de bijbel kent dat woordje „zie”, dat niet een klemtoon heeft; doch daarop volgt bij hèm altijd een volzin. Een zin in proza. Zoo wordt dat bijbelsch „zie” tot een accentueeringsmiddel voor dat didactisch proza, waarin wordt afgekondigd, wat de waarheid is. Een onderwerp, en een gezegde, en een lijdend voorwerp. Maar Pilatus is voor proza bang, en voor een vollen zin. Dus ook voor een volzin. Hij doet een ostentatie, hij stelt den Nazarener in het openbaar tentoon als iemand, van wien niemand ooit meer iets nog heeft te vreezen, maar opdat niemand verhinderd worde, dien „mensch” daar in zijn, des aanschouwers, eigen „licht” te plaatsen, en met hem dus te doen, wat hij verkiest, mits maar de indruk van het medelijden blijve, daarom vult Pilatus niet den aangevangen volzin aan.

*

En dat is eigenlijk het duidelijkst bewijs voor het onrecht, Christus aangedaan.

Hij zelf, Hij heeft zijn zinnen altijd afgemaakt. Hij heeft voor God gesproken; daarom sprak Hij in proza in den vollen zin; dat is: Hij sprak zijn volle zinnen, Hij sprak volzinnen. De waarheid liet Hij niet raden, maar als messen steken, als handen streelen. Voor de fantasie, en voor het eigen kommentaarwerk, heeft Hij niets overgelaten. Hij sprak zijn zinnen zelf, en noemde onderwerp en gezegde, en alles wat erbij behoort. Want Hij was leeraar, en zat leerend neder. Hoewel Hij meer bewogen was dan welke dichter ook.

En nu komt over Hem het oordeel, en hoor, Hij wordt het onderwerp wel van een zin, maar van een zin dien niemand af-maakt. Zoo wordt Hij afgemaakt, een lam, geleid ter slachting. Zoo wordt Hij overgeleverd aan de willekeur der radende, der oorenstoppende, razende gemeente. Zoo mag een elk den zin over den mensch, die daar staat, completeeren.

En de één zegt: zie, de mensch, de mensch daar is miserabel, gun hem toch een plaatsje, want hij is zoo toon-loos, en als een niet-persoon, nog wel te dragen, omdat zijn mensch-zijn hem aan ons nog bindt. Hetgeen ook geldt van het armenen het narrenhuis; ook daar kan ieder wond’ren doen met het opschrift: zie, de, mensch, behandel den mensch met zachtheid, het genus is toch dat van òns, ten slòtte, als het er op áánkomt.

En de ander vult aan: zie, de mensch, de mensch daar is gansch ont-hand, en onpersoonlijk nu geworden, laat hem begaan, hij zal geen speciaal gebaar of woord aan iemand ooit meer kunnen verliezen; hij heeft voor altijd afgedaan. |202b|

En de derde zegt: zie, de mensch, die Jezus, hij is toch altijd weer zichzelf; zie hem niet in momentopname. doch laat de tendenz-film nog eens voor u draaien, die wij, zijn interpreten, van zijn „leven” hebben gemaakt; kruis hem, kruis hem.

En dit is dus dat lijden: een subject zijn, dat geen praedicaat meer heeft. Zoo, wordt men object. Zoo wordt de leeuw tot lam. Men leidt het weg, en slacht het. En het is stom.

En Pilatus heeft, de rechtszaal tot een tent der duivelen gemaakt. Want waar de rechter rècht doet, daar wordt de volzin vòl geschreven en gezegd. Nergens zijn er meer bijzinnen dan in rechtsstukken. Het wriemelt van de bijzinnen. En er is geen ongelukkiger proza dan dat van de rechtbank. En dat is juist haar glorie. Althans haar rechtvaardiging. De rechters der September-moorden, en die van de commune, spraken vlot en vloeiend, en deden ook meer aan gebaren, en aan tentoonstellen, en aan aanduidingen, die kunstjes van een rhetor zijn, dan onze nederlandsche rechters, Want die vliegende rechtbanken maken vliegende zinnen: Zij hebben ook geen groote moeite aan het omschrijven van wat waarheid is. Zij gronden en fundeeren, en bepalen, en begrenzen niet. Maar rechters, die de waarheid schrijven zin, en bijzin, onderwerp, en gezegde, en alle voegwoorden, vooral ’t hen-zelf-beknibbelend „althans”, dat ligt hun in den mond. Omdat de waarheid toch zoo ingewikkeld, en het zeggen toch zoo moeilijk is. Zal men rechtvaardig zijn. Rechtvaardig. Rècht vaardig, en niet anders.

Zie, de mensch.

En dat was nu tenslotte, en mòest ook zijn: het keerpunt in het proces. De korte zin ontdekt het lange onrecht.

En wie NU recht wil spreken over dezen Heiland, die late Hem zelf zijn volzin àf-maken.

Dan zal het Hem een teeken-van-den-tijd gaan worden, dat iedereen in dezen tijd den naam van Jezus Christus noemt, elke groep, elke kerk, de man van „elke kleur”, maar dat men eigenlijk om het gezègde, dat bij dezen naam, zoodra hij onderwerp geworden is, behóórt, verlegen is, en tegen elkaar verdeeld.

En dat men dan toch maar „samenwerken” gaat, eer dit subject een praedicaat gekregen heeft.

En dan vinden de mensch en het heel mooi, en dierbaar.

Maar in den hemel vindt men, dat het knàrst. Op aarde dan. Zóó, als het knàrste, toen een Rechter con-fereerde over waarheid, en om recht, en ook een subject noemde zonder praedicaat.

Zie, de mensch, . . . ik vrees, dat dit boven de inter-kerkelijke conferentiekamer staat.

Maar Reformatie roept om het récht van Christus op een praedicaat.


K. S.




a. Opgenomen in VWS I,417-419. Vgl. ‘Zie, de mensch (Avondmaal)’, Delfshavensche Kerkbode 11 (1933v) 532 (8 april 1933).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001