Akosmisme?

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
21,162 (24 februari 1933)

a



. . . opdat ook die vrouwen hebben, zouden zijn als niet hebbende;

en die weenen, als niet weenende; en die blijde zijn, als niet blijde zijnde; en die koopen, als niet bezittende;

en die deze wereld gebruiken, als niet misbruikende; want de gedaante dezer wereld gaat voorbij.

1 Cor. 7 : 29-31.


Er zijn in Japan, en in China, boeddhisten, die hun wijsheidsboeken vullen met eigenaardige paradoxen. Ze spreken van een Poort-van-niet-Poort, een Werken-van-niet-werken, een Denken-van-niet-denken. Ze spreken deze klanken elkaar niet maar na, en nog minder zijn ’t modesnufjes-van-den-dag.

Integendeel.

Ze maken er vollen ernst mee. De poort, waardoor ze in willen treden in een hoogere bestaansvorm, is eigenlijk geen poort, zeggen ze; men moet eigenlijk goed begrijpen, dat het, als het erop aankomt, niet om te doen is, met moeite een smalle poort door te gaan, om ten leven in te gaan. Immers, wie zich door oefening inspant, en zoo door de Poort van het hoogere Leven daadwerkelijk ingaat, zal daarna zien, dat Boeddha reeds in hem woonde, en reeds lang vóórdien met hem één was; en dat dus de Poort eigenlijk heelemaal geen poort, de weg alleen maar een omweg was. Zoo moet men ook wel werken, alsof men nog naar een doel streefde; maar eigenlijk is de ware kunst, niet met opzet te werken, niet sportief, met techniek, met inspanning van uiterste kracht, u druk te maken, want: de rust is het ware geheim. Met het denken staat het evenzoo. De mensch begint in tegen-stellingen te denken, hij stelt „God” tegenover „mensch”, boven tegen beneden, wit tegen zwart. Goed beschouwd evenwel, zijn die tegenstellingen slechts schijn. In den grond is Boeddha met den mensch één, is alles één, is het leven één groote al-eenheid. Boven-de-tegenstellingen verheven.

En deze wijsheid is geen aanwaaisel van moderne wufte, speelsche geesten. Zooveel eeuwen geleden reeds spraken de wijzen van deze werkers-niet-werkers, deze denkers-niet-denkers, bovenstaande paradoxen voor het eerst. Ze hadden er een leven lang over nagedacht.

*

Iemand schreef eens, nog vrij kort geleden, dat dit akosmisme was. Dit hebben-als-niet-hebben, dit bezitten-als-niet-bezitten, was een „vaarwel” aan de wereld, aan het leven, aan de dingen van den dag.

Maar hij bracht het verwijt ertegen in, dat het niet christelijk was. Het christelijk geloof zegt de wereld niet „vaarwel”. Het moet juist in deze wereld werken voor zijn Schepper en Verlosser.

*

Nu treft het ons, dat de paradoxen van dit bepaalde boeddhisme, vooral als men het leest nà deze critiek van zooeven (Bauhofer b), toch eigenlijk bedenkelijk veel lijken op wat Paulus eischt van de geloovigen. Is er wel verschil tusschen die boeddhistische secten en Paulus? Ook hij spreekt van een trouwen-van-niet-trouwen, een lachen-van-niet-lachen, een weenen-van-niet-weenen, een koop-van-niet-koop, een gebruik-van-niet-opgebruik. Is dit soms ook wereld-afgewendheid? Akosmisme? Vaarwel aan het leven? Is het ook een zich losmaken van de tegenstellingen, of, beter: de veelvuldige onderscheidenheden, van die leven, om hoog erboven uit te gaan, als een vrijgemaakte, die zweeft in de ijle lucht, waar geen onderscheiden stemmen meer doordringen, waar men alleen is, met zichzelf?

*

Neen, dat is het niet.

Trouwens, dat is het bij die bepaalde boeddhisten-secte óók niet, al wordt dat duizendmaal beweerd. Haar leermeesters en leerlingen willen immers wel den mensch door de geestelijke oefeningen heen brengen tot die volmaakte reinheid en rust, waarin hij zich boven al het gewriemel van in contrasten denkende en levende menschjes verheven kan voelen, maar — dan moet juist die man, die van binnen rein zich voelt, naar de modder van den beganen grond terug.

En dat doet hij ook inderdaad. Er zijn er onder hen, die in een gewoon werkpakje in het slijk met anderen hurken. Alleen maar, ze zijn de Poort-van-niet-Poort doorgekomen, en kwamen dus in het oude slik terecht, als verànderden. Zoo althans zien zij het, zoo ook bedoelen zij het. Hun |162b| fout is geen akosmisme, maar een reeks van andere heidensche zonden.

*

Maar, nu wordt het voor ons, bijbellezers, niet gemakkelijker. Als we dit knappe weerleg-kunstje kwijt-raken, als we dus niet meer kunnen volhouden, dat „die” oostersche heidenen zich van de wereld afkeeren, maar dat „onze” Paulus als prototype van een goed calvinist „alle (slik)terreinen opeischt”, waar ter wereld is dan wèl het verschil? Of zou iemand ook dit contrast tusschen christendom en heidendom in hoogere „eenheid” oplossen willen? Neen immers?

Neen, dàt willen wij niet.

Maar het antwoord ligt in den tekst zelf.

Die boeddhist zegt: hetschemadezer wereld, dat is maar schijn. Ze lijkt wel ingedeeld, naar een zeker „schema” in bepaalde tegen-stellingen, oost en west, dood en leven, wit en zwart, rijk en arm, maar ze is eigenlijk een groote eenheid. De eenheid, de boven-tegengesteldheid, dat is haar schema, volgens de oogen der blinden. De oogen-niet-oogen. Maar de zienden, die weten het beter. Die zeggen: het schema dezer wereld, dat is een schema-van-niet-schema. De wereld groeit niet, en verandert niet. Groei is verbeelding, verandering is wederkeer. De cirkelgang, nog beter: de stilstand, dàt is het leven. Al onze drukte is eigenlijk een heenkeeren naar het uitgangspunt: God en ik en jij zijn één.

Maar wat zegt de Schrift? Wat Paulus?

Het schema dezer wereld, neen, dat wordt niet geloochend, maar het wordt beweerd. De gedaante dezer wereld, daar spreekt Paulus over; er staat eigenlijk: het schema dezer wereld.

Het is er dus. Geen schema-van-niet-schema. Maar nu het tweede verschil. De boeddhist zegge: het schema dezer wereld, dat is maar schijn. Doch Paulus leert: het gaat voorbij.

De boeddhist zegt: alles keert terug, en daarom is elke weg omweg, en elke Poort ook niet-Poort, omdat ge er toch weer doorheen gaat. Paulus zegt: het schema dezer wereld gaat voorbij.

Met andere woorden: Er komt niets weerom.

En elke Poort is een heusche Poort, zóó serieus als de schepping van de wereld, en haar ondergang: ge gaat er maar één keer door. Het schema van deze wereld, de wetten, die haar vasthouden, de werking-en-tegenwerking-van-vandaag, die zijn niet in een „eeuwigen wederkeer” begrepen.

Want Christus leeft.

En die is heel gezond. En die is eeuwig jong. En die heeft een Bruiloft in den zin. En daar verlangt Hij naar. En daarom wil Hij wederkomen, en deze wereld radikaal veranderen. Andere wetten. Geen huwelijk meer. Een huwelijk-alleen-met-Hem. Geen vegetatie meer, buik en spijze te niet gedaan. Geen sexueel bestaan dan meer. Geen koopen, en geen handel, en geen op-gebruiken, geen uitputten van reserves dus. Alles wordt straks anders.

En nu weet die Paulus ook, dat dat wonder èlken dag gebeuren kan, zoover hijzelf voor zich de dingen zien kan. Van dien dag, waarop die andere wetten intreden, weet niet één. Dus moeten zijn christenen bedenken, dat de Poort van Corinthe de Poort-van-wèl-Poort is. Wat daar zich onder roert, en er door heen trekt, het mogen de romeinsche generaals zijn met hun fanfares, dan wel een schuw christenbruidspaartje, het gaat allemaal voorbij, voorbij, voorbij. Het gebeurt maar één keer, het kan onverwachts alles anders wezen.

En nu moet men zich daarop voorbereid houden. Trouwen, best. Maar in staat zijn, zóó in het niet-trouw-bestaan over te gaan (b.v. door de poort, de wèl-poort van den dood door te moeten). Zoo ook weenen, en meteen, gedachtig aan den komenden Bruidegomslach, Hèm toelachen; want hij heeft daar altijd recht op, ook als bij ons de gordijnen dichtgaan. Gingen de zijne soms dicht? Zijn vensters laten àl maar door de zon binnen komen. En wie lacht, die lache, maar dan als één, die zóó ineens kan overstappen in den vollen ernst: o de gezegende, sterke humorist. Kent gij er een? Zoo ja, laat hem dan maar de lijst vervolgen.

*

Misschien is Paulus niet al te gauw nu „onze” Paulus, of liever: zijn wij niet al te spoedig „zijn” vertrouwden.

Maar als we maar eerst hem gelézen hebben.

Dan komen we verder.

Neen, geen akosmisme predikt hij hier.

Maar ook geen achronisme, geen a-kairisme.

De wereld, de kosmos, is een harde, bonkige werkelijkheid. Of we ermee te doen hebben? Vlucht er niet uit, en zeg er geen liedjes-van-weg-willen tegen aan, want, waar „ter wereld" kunt gij, mensch van spieren en van bloed, God anders dienen? Een fraaie knecht, die de werkplaats wel ontvluchten wil. Ze noemen dat overal infaam. Maar in de kèrk vinden ze dat mooi: als men de wereld een „vaarwel” tegenvibreert, eer het Gods tijd is. Neen, dan liever Paulus: geen akosmisme. Hij niet, en de boeddhist niet. Ze gaan samen met pek om, de boeddhistische geoefende, en de van God met een doorn in het vleesch gewonde, Paulus. |162c|

Maar het verschil zit in het achronisme. De boeddhist kent den tijd niet, de beweging niet, het jagen niet, het doel niet. Alle keer-is-wederkeer. Doch Paulus zegt: alle gang is doorgang. Het is den mensch gezet, éénmaal te sterven, en daarna het oordeel c. Wij slikken een traan weg bij dat woordje „sterven”. Ik denk, dat Paulus het eerder deed bij dat woordje „gezet”, en dat andere: „eenmaal”.

Want daar zat het eigenlijk alles op vast. Het is gezét, eenmaal te sterven, niet meer getrouwd-te-zijn, niet meer te lachen, weenen, koopen. en zoo is het ook gezet aan den Christus, de wereld éénmaal te oordeelen, en gezet aan de wereld, éénmaal de Poort door te gaan, de Poort-van-wèl-Poort.

*

En daarom keeren we terug naar het slik der aarde, niet, omdat we gelooven, dat het slik van onze slopjes, en het goud van Jeruzalems straten precies hetzelfde zijn, maar omdat we van slik tot goud bevorderd worden, door Hem, door Hem alleen. Tot zoolang zoeken we in het slik naar den verloren penning, maar als degenen, die heel den schat van Abraham in den zak hebben: Izaks van weer-om-geboorte. Dat is te zeggen (want dit woord is hier gevaarlijk): van een beter, dieper, radikaler geboorte. Een geboorte uit God.

We zijn op oudejaarsavond een Poort doorgegaan, zegt iemand, die er toen nog eens zoo in mocht komen. En nu is het Februari, hé ja. Maar hij is zooeven ook door de poort gegaan. Als hij de krant weglegt, is het weer alzoo. De wereld gaat voorbij, voorbij, er is nergens iets dat blijft, en stand heeft. De wandelaars bewegen, en de weg beweegt ook.

Zelfs het schema van den Christus gaat voorbij. Want Hij geeft het koninkrijk aan den Vader. En tenslotte is niet Hij de Bruidegom par excellence, want de tekst: Uw Maker, God-drie-eenig, is Uw man, die tekst d wordt niet van de Poort ginds weggewischt.

*

Maar als we door die Poort der andere wereld zijn ingegaan, dan zullen we weten, beter dan nu: God was de ééne, dien men onbewegelijk heet. En bij Hem daarboven, daar is de tijd wel weg, en de poorten gaan er wel niet dicht, en men kan ze dus Poort-van-niet-Poort noemen, en men keert er wel eeuwig terug tot daar, van waar men kwam. En in zooverre is de Poort er ook Niet-Poort, de weg ook niet-weg, het werken ook niet-werken.

Maar ook ginds zal nog blijven de Groote Tegenstelling, zonder smart, zonder scheiding: de Maker en het maaksel, en God en mensch, en de Man, die zegt tot de bruid: gij zijt mijn vrouw.

Want het schema van dezen kosmos gaat voorbij.

Maar het schema van zijn grondwet niet. Wie kent iets schrikkelijkers, en iets vertroostenders (voor een verloste) dan: de wet? Gods grondwet?


K. S.




a. Opgenomen in VWS II,161-163 (in een bewerking voor Alles of Niets).

b. Vgl. Oskar Bauhofer, Das Metareligiöse. Eine kritische Religionsphilosophie, Leipzig (Hinrichs) 1930.

c. Vgl. Hebreeën 9:27.

d. Vgl. Jesaja 54:5.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001