„Deelen en mededeelen”

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
51,381 (22 september 1933)

a



Ds W. v. ’t Sant schrijft in „Geref. Kb. Den Haag” nog over de reeds hier ter sprake gebrachte Buchmanbeweging. Hij zegt o.m.:

Over het „deelen”, het „mededeelen” van zijn zonden en ervaringen aan en met anderen behoef ik niet veel toe te voegen aan wat ik daarover in mijn brochure schreef. Ook hierin is het beroep op de Heilige Schrift schaarsch of, als het er is, uitermate oppervlakkig. Het woord, dat men gaarne lukraak aanhaalt uit Jakobus 5 : 16 „belijdt elkander de misdaden” geeft noch aan Rome recht tot haar oorbiecht, noch aan de Groep grond voor haar „sharing”. Zeker, belijdenis van zonden tegen onzen naaste, erkenning van kwaad, hem aangedaan, is naar de Schriften, maar de house-party-biecht is een zeer bedenkelijke overdrijving van wat in bizondere omstandigheden profijtelijk kan genoemd, en stelt in de praktijk de eigenlijke belijdenis aan God op den achtergrond. Dr Kuyper zegt in „E Voto” (blz. 494 dl. II): „Vader of moeder zullen het dan ook alleszins goedkeuren, zoo een kind, dat overtrad, in stil vertrouwen tot hen komt, en belijdenis doet van wat het misdreef. Een vroom kind van teeder gemoed kan geen zonde op zijn conscientie dragen, zonder voor vader of moeder zijn hart te hebbeen uitgestort. En hetzelfde nu kan plaats grijpen tusschen, man en vrouw of tusschen vrienden in Christus onderling; en zoo is er ook niets vreemds in, dat iemand tot zijn herder gaat, om zijn ziel voor hem uit te gieten. Wel zal, naar gelang van iemands karakter de ééne hiertoe meer drang gevoelen dan de ander, en ook de ééne moeder meer tot heilig vertrouwen uitlokken dan de andere, maar toch is er op zich zelf tegen dit denkbeeld van belijdenis van zonden niets in te brengen. Zelfs ware te wenschen, dat het meer geschiedde.”

Als dan ook een voorstander van deze Groep-beweging mij schrijft, dat hij tegenover zijn vader allerlei uit zijn leven beleden had en dit zijn leven zooveel rijker en de verhouding zooveel intiemer gemaakt had, dan kan zulks niet anders dan tot blijdschap stemmen. Aan de recht vertrouwelijke en openhartige verhoudingen onder gezinsleden ontbreekt helaas vaak veel te veel en het ware te wenschen, dat er te dien opzichte meer vertrouwen bestond; het zou de verhoudingen teerder en fijner kunnen maken en aan de opvoeding en leiding der zielen in het gezin bevorderlijk kunnen zijn.

Doch zelfs hier is wijze voorzichtigheid geboden, want er schuilen ook hier psychologische en paedagogische gevaren, die niet gering zijn.

Die gevaren zijn in den kring van groep-leden en groep-gasten oneindig veel grooter. Ik waardeer het stk eerlijkheid, dat ik in deze methode aantref en ik wilde, dat in ons persoonlijk en publiek, in ons kerkelijk en gemeenschapsleven minder schijn en parade, camouflage en maskerade was. Evenwel, ik huiver voor een techniek, die — om het wat plat te zeggen — de vuile wasch buiten gaat hangen. Al was het alleen maar om dit ellendige gevolg, dat de beleden zonden, openbaar gemaakt aan een kleiner of grooter kring, al spoedig publiek worden. Droeve staaltjes vernam ik daarvan. Vooral ietwat „pikante” belijdenissen worden door de onbedwingbare tong, waaraan groep-menschen even goed laboreeren als anderen, in breederen kring bekend.

Vooral kom ik ernstig op tegen de bewering, dat dit „deelen” zoo’n effectief middel is om anderen te winnen voor Christus. Men beroept zich hiervoor op bijbelheiligen, maar ik heb nooit gelezen of begrepen, dat bijv. de Apostelen hun zondenregister openlegden met de bedoeling om zoo zielenburchten in te nemen. Neem Paulus: als hij den bitteren strijd teekent van „vleesch” tegen „geest”, dan legt hij niet één bepaalde zonde bloot, maar getuigt slechts van „die andere wet in zijn leden, welke hem gevangen neemt onder de wet der zonde; ik, ellendig mensch”. Zeker, over zijn groote zonde van vervolger geweest te zijn, handelt hij herhaaldelijk, maar daarvoor golden andere redenen.

En, om niet meer te noemen, ook de geschiedenis van het kerkelijk leven in ons vaderland waarschuwt voor de onevenwichtigheden in het „belijden van zonden”. Wat een ellende heeft men beleefd onder den geestelijken (of liever on-geestelijken en vleeschelijken) zelfkant van het Christendom, waar men met onbemantelde „eerlijkheid”, soms tot op den preekstoel toe (Stam en zijn garde bijv.) zichzelven binnenste buiten keerde en ondertusschen het antinomianisme hoogtij liet vieren?

Welk een schade voor het Koninkrijk Gods heeft ook gebracht de prediking, die eigen bevinding en |381b| ervaring schoof vóór de reine verkondiging van het Woord van God?

Waken we er voor, dat dit kwaad weer niet ongemerkt binnensluipt, gelijk de symptomen er van hier en daar reeds gezien worden.

Ja, over Jakobus 5 : 16 . . .

Men moest maar eens lezen, wat hierbver Prof. Althaus schreef in de „Festgabe für Th. Zahn”, Leipzig 1928, uitgegeven ter gelegenheid van Zahn’s 90en geboortedag. Hij gaf daar een overzicht van de geschiedenis der uitlegging van dien tekst sedert Augustinus. Wie dat instructieve artikel nagaat, zal erkennen, dat men in de Buchman-kringen zich wat te spoedig met dien tekst wil dekken voor zijn intieme besprekingen.

Iemand schreef me onlangs over den zegen, dien hij in een samenkomst genoten had. Ik dacht: had hij dien zegen eens gebracht in de kerk, waar hij toe behoort. Wie weet, welke ongekende mogelijkheden er dan juist weer in het kerk-verband zelf zouden blijken te schuilen. Nu isoleert men zich uit overweging, dat de kerk niet heeft, wat men zelf buiten de kerk houdt. Ik kan het niet anders zien, al wil ik natuurlijk niemand persoonlijk oordeelen. Ik geloof zeker, dat men hier te kort doet aan de rechten van den naaste. Den naaste zet God op mijn weg in kerk-verband. Daar allereerst. In zaken, als waarom het hier te doen is.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Paul Althaus (1888-1966), ‘?’, Festgabe für Theodor Zahn zum 90. Geburtstag, Leipzig (Deichert) 1928, ?.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001