Kranken-communie

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
50,373 (15 september 1933)

a



Dr H. Kaajan schrijft in „Utrechtsche Kerkbode”, sprekende over de besluiten der Generale Synode:

De kranken-communie werd gewezen van de hand. Calvijn, hoewel voorstander (zij het onder zeer beperkende voorwaarden), heeft ze in Genève nimmer ingevoerd, daar hij turbae (moeiten) voorzag en hij den schijn wilde vermijden, dat hij aan ’t uitwendige teeken een soort magische kracht toekende. Ook in onze landen is de kranken-communie nooit ingevoerd. Voetius vertelt, dat hij zich slechts één geval van zulk een kranken-communie in zijn dagen en in zijn kerk herinneren kan, maar (zoo zegt hij) van een buitengewoon geval make men geen lex (wet) of een consuetudo ordinaria (’n gewoon gebruik). Onze Vaderen vreesden, dat de kranken-communie ten slotte zou uitloopen op een communio privata of solitaria, een avondmaal-houden tusschen den predikant en den kranke alleen. Men zegge tot den zieke: credo et manducasti, geloof en gij hebt gegeten. De kranke herinnere zich den zegen, door hem bij de laatste viering van den bondsdisch genoten. Aan wie moet trouwens de kranken-communie worden bediend? Aan stervenden? Of aan 38-jarige kranken? Hier kan subjectieve willekeur een groote rol spelen. En ’t gevaar voor superstitie is ook in onzen tijd niet denkbeeldig.

Tot zoover het citaat.

Uit plaatsing ervan in deze rubriek leide men niet af, dat ik het eens ben met de afwijzing der krankencommunie, of met de argumenten, die hier vóór deze afwijzing worden gereleveerd.

Ik wil alleen maar aan de zieken (en gezonden), die zich met de zaak bezighouden, doen zien, op welke gronden hun verlangen (zoover het bestaat) is onbevredigd gebleven. Ook al zouden zij de beslissing niet kunnen toejuichen, ze moeten trachten te verstaan, op welke gronden ze rust, en bedenken, dat vele zieken geen kranken-communie verklaren te willen. Dat laatste is inderdaad een feit.

Overigens troosten zij zich met de zekerheid, dat de kerk wel zegt: crede et manducasti, en feitelijk ook wel zegt: crede et audivisti (geloof, en gij hebt gehoord), doch dat ze niettemin de zieken telkens bezoekt, om hun het Woord te brengen, instêe van hen te herinneren aan den zegen, genoten onder de laatste preek. Want de kerk bedenkt hierbij, dat het geloof versterkt wordt door het gepredikte Woord. Overigens gelooft de kerk dat ook van het sacrament. Daarom lijkt mij dat voorvaderlijk latijn tenslotte minder indrukwekkend, dan het er uit ziet. Want het „eten” is nu eenmaal tot geloofssterking bedoeld; tot den zieke te zeggen: „crede et manducasti” beteekent dus, als ’t ernst is: geloof en gij hebt uw geloof voelen sterken. Maar het geloof sterkt nu eenmaal zich niet zelf, zonder middelen.

Ik ben nog niet klaar met dat besluit.

En nog minder met sommige er voor aangevoerde gronden.

Maar dat er heel veel moeilijkheden zijn, geef ik toe.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001