Over de reuzen
De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven
13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
49,365 (8 september 1933)
a
Ook over Genesis 6 : 4 spreekt Prof. Aalders:
En nu komen we tot de reuzen van Gen. 6 : 4.
Zooals we reeds de vorige maal gezegd hebben, meenen de voorstanders van de engelen-huwelijken, dat deze reuzen daaruit zijn voortgekomen.
Maar het is niet juist, dat deze reuzen te danken zijn aan de huwelijken, waarvan in Gen. 6 : 1 en 2 sprake is. Het staat ook niet in den tekst. Veeleer het tegendeel. Lezen we Gen. 6 : 4 maar eens goed. Wat staat er dan? In die dagen waren er reuzen op de aarde. Let wel, er staat dus niet, dat door de in vers 1 en 2 bedoelde huwelijken reuzen op de aarde kwamen; neen, ze waren er toen alreeds. En in die dagen, waarop slaat deze tijdsbepaling? Natuurlijk op de dagen waarvan de gewijde Bijbelschrijver hier spreekt, de dagen, waarin de huwelijken van Gods zonen en de dochteren der menschen tot stand kwamen, zooals er ook bij wordt gezegd. Want de drie woordjes en ook daarna moet men beschouwen als een tusschen haakjes of gedachtenstreepjes geplaatste opmerking, waarin ons herinnerd wordt, dat er niet alleen toen reuzen waren, maar ook nog later (men denke aan Schriftuurplaatsen als Num. 13 : 33; Deut. 1 : 28; 3 : 11; 1 Sam. 17 : 4; 2 Sam. 21 : 16-22; 1 Kron. 11 : 23; 20 : 4-8). We moeten dus den tekst aldus lezen: in die dagen waren er reuzen op de aarde en ook daarna als Gods zonen tot de dochteren der menschen ingegaan waren, en zich kinderen gewonnen hadden. In die dagen dus, men lette hier wel op, toen de hierboven besproken huwelijken plaats vonden, waren er reuzen. Deze reuzen ontstonden dus niet ten gevolge van die huwelijken.
Na deze afwijzing van de onjuiste opvatting volgt thans de juiste:
We zullen ons wel niet vergissen wanneer we de mededeeling omtrent de reuzen in dezen zin verstaan, dat het menschengeslacht in het tijdvak van den zondvloed algemeen zich door een veel grootere lichamelijke ontwikkeling onderscheidde. De Bijbelschrijver knoopt aan bij een herinnering aan de bizondere grootte en lichaamskracht van de oudste menschen, die onder zijne tijdgenooten nog voortleefde. Men kan vermoeden, dat deze bizondere lichamelijke ontwikkeling ook wel verband zal hebben gehouden met hun veel langeren levensduur.
K. S.
a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.
|