De moeilijkheden te De Bildt

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
49,364v (8 september 1933)

a



We meldden verleden week iets over de bizonder opvallende meeningsverandering in theologicis van Dr de Lind van Wijngaarden, Herv. pred. te De Bildt. Uit het „Geref. Weekblad” citeeren we een passage van het adres, dat in deze zaak gericht werd (vergeefs) tot den Hervormden kerkeraad door gemeenteleden:

Ondergeteekenden, leden der Ned. Herv. Gemeente te Bildt, komen tot Uwen Kerkeraad met de klacht, dat zij zich bezwaard gevoelen tegenover de ontzaglijk groote richtingsverandering van Dr J.D. de Lind van Wijngaarden. Immers, waar de Nestor der Bildtsch predikanten gedurende 35 jaren in het extrême zelfs, een prediker is geweest voor „bijzondere verzoening” is hij het nu van de „Algemeene”. Maar, dat niet alleen! Want, waar de voorstanders van algemeene verzoening leeren, dat een iegelijk, die wil, zalig kan worden en die niet gelooven wil, verloren zal gaan, gaat Dr de Lind van Wijngaarden in zijn beschouwingen zóóver, dat zelfs degene, die niet gelooft, ook behouden zal worden, ja, dat er geen hel en plaats van eeuwige straffen bestaat, evenals dit door de modernen aanvaard wordt. In de „Kerkbode |364c| voor De Bildt” heeft de Nestor dan ook voor enkele maanden zich over de bekende geloofsbelijdenis der Vrijzinnigen, groep Roessingh, o.m. met die woorden uitgelaten: „Welk ’n schoone belijdenis”. In zijn lezing over „Godsbegrip”, gehouden voor de Studentenvereeniging „Voetius” te Utrecht, noemt hij het wee en oordeel, door den Heere Jezus zelf zoo vele malen uitgesproken, woorden van den Heiland, die nog sprak krachtens Zijn beperkte menschheid. Als antinomist in sterke mate, is volgens zijn meening geen wetslezing, wetsprediking meer noodig, worden wedergeboorte en bekeering onnoodig geacht en blijven deswege waarschuwingen voor oordeel en eeuwigheid ten eenenmale achterwege.

Zooals U bekend zal zijn is Dr de Lind te De Bildt beroepen als „Gereformeerd predikant”. Toen predikte hij den verloren staat des menschen, dat allen onder den vloek en toorn Gods liggen en alleen uit vrije genade door het Bloed van Christus behouden kunnen worden; dat wij het leven, hetwelk uit God is, ons zelf niet kunnen geven; dat wij eerst onzen doodstaat hebben in te leven; dat er onderscheid is tusschen de zelfgezochte en zelfbewerkte levendmaking in het leven, dat uit den grooten Levensvorst Zijn volk toestroomt, zie pag. 127 „Betlehem’s bornput”, preekenbundel van Dr de Lind van Wijngaarden.

In gemeld orgaan schrijft Prof. Dr Severijn over de zaak. We lezen:

Hoe de adressanten over een en ander denken, weet ik niet, doch er is een tegenstrijdigheid in hun aanklacht, die de aandacht trekt. Het compromis van den kerkeraad sluit toch erkenning der richtingen in. Nu vraagt men aan dien kerkeraad om Dr de L. op zijn afwijkingen van Gods Woord te wijzen. Hoe nu, als vandaag of morgen de Ethischen afwijkingen bij hun predikant opmerken? Zullen zij op grond van dat compromis zich tot kerkeraad en Classicaal Bestuur wenden met verzoek, om den Ethischen leeraar op zijn afwijkingen te wijzen?

Het is duidelijk, dat de erkenning der richtingen binnen de organisatie en onder de reglementen, die over allen gaan, kerkelijke tucht in èèn richting uitsluiten. Een beroep op Gods Woord en handhaving der tucht naar Gods Woord, zooals dit naar de belijdenis wordt verstaan, kan alleen plaats vinden in een orde, die daarmede overeenkomt en niet in een orde, waar het compromis een oplossing wil geven tot bevrediging van richtingen, die binnen een kader leven, waarin zij niet passen.

Het compromis is ontoereikend, tenzij het verder wordt uitgebreid. De kerkeraad zou niet alleen een compromis voor de beroeping van predikanten behoeven, doch een regeling noodig hebben, om drie kerkeraden te kunnen instellen, aan wie de beroeping en verzorging van den gewenschten predikant werd overgelaten. Dat behoorde niet alleen te De Bildt zoo te zijn, maar overal waar dat noodig en gewenscht is. De kerkeraad der synodale organisatie behoorde zich enkel belast te zien met zuiver administratieve zorgen en ook de zaken van tucht over te laten aan de instantiën der richtingen, zoodat deze ook classicaal |365a| konden worden geregeld en de rechtspositie van ambtsdragers en gemeenteleden gewaarborgd.

Deze eenige weg tot oplossing der moeilijkheden wil men echter niet op, zelfs Gereformeerd-Hervormden, die het allermeest gedrukt worden door de kerkelijke ellende, ziet men zich verwarren in de struiken van Kerkherstel, instede van zich op het standpunt der belijdenis te plaatsen en een doel na te streven, dat alle rechtsvragen, voor zoover zij levenskrachtig zijn, ten goede moet komen.

Aan deze practische kwestie-De Bildt kunnen onze lezers, voorzoover ze dat noodig hebben, misschien gemakkelijker zich demonstreeren, welke bezwaren het leven in de Hervormde organisatie meebrengt, en welke moeilijkheden een oplossing buiten de Schrift om ondervindt, dan aan een afgetrokken betoog. We geven daarom Prof. Severijn’s woorden hier door.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Leervrijheid — hoordwang’, De Reformatie 13 (1932v) 48,360 (1 september 1933) en ‘Leervrijheid, hoordwang’, De Reformatie 13 (1932v) 51,380 (22 september 1933).

b.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001