Leervrijheid — hoordwang

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
48,360 (1 september 1933)

a



Volgens het „Gereformeerd Weekblad”, dat in extenso een bezwaarschrift van gemeenteleden tegen den Hervormden predikant Dr De Lind van Wijngaarden afdrukt, doet zich in de Hervormde gemeente ter plaatse, waar Dr de Lind van W. staat, het eigenaardige geval voor, dat de predikant, hoewel beroepen als (nog wel „bij uitstek”) „gereformeerd” prediker, langzamerhand is terechtgekomen bij opvattingen, die met het gereformeerde belijden in flagranten strijd zijn. Adressanten wijzen erop, dat de predikant in kwestie, bij zijn beroeping in aanmerking kwam, en gekozen werd, als vertegenwoordiger van een bepaalde richting, of strooming, of groep, en dat dus thans, een toestand is geschapen, die, uit een oogpunt van recht verandering behoeft, wijl de groep, die eerst in dezen predikant „haar” man mòcht zien en mòèst zien, thans niet de prediking ontvangt, die zij begeert, hoewel, blijkens het verleden, haar „recht” op zulk een gereformeerde prediking tot erkenning heeft kùnnen komen in het stembusverloop.

Wij hebben ons niet in te laten met interne kwesties der Hervormde Kerk, noch ook met de vraag, wat er gebeuren kan, nu de kerkeraad, volgens gemeld orgaan, het bezwaarschrift naast zich neerlei.

We herinneren er slechts aan, dat uit dit inderdaad verrassende geval (verrassend, wijl de betrokkene indertijd gold als een der coryphaeën van wat men toentertijd in de Hervormde Kerk de gereformeerde groep noemde) opnieuw weer blijkt, dat leervrijheid-voor-den-dominee beteekent: hoordwang-voor-de-gemeente. Eén man ontvangt de „vrijheid” er honderden te „dwingen”. Terwijl, indien de dienaar des Woords zich vrijwillig heeft gebonden aan de verplichting tot het ontvouwen van den inhoud der belijdenis, die hij, evenzeer vrijwillig, met de gemeente heeft gezegd te aanvaarden, de gemeente vrij blijft en de predikant niet gebonden is, tenzij dan door het zedelijk gebod van goede trouw. Dat is dus een andere toestand; hoezeer men ook daarop schimpt, ze is toch gezond. Dat andere („vrijheid” van den éénen tot „dwang” van de honderden) hoort in de Kerk van Christus niet thuis: een persoon heerscht hier over de gemeenschap, een theologisch inzicht over de belijdenis, een studeerkamer-revolutie over de kerk-evolutie. Het hier geldende begrip van „vrijheid” is bij den Christus, onzen Profeet, niet erkend; het is in zijn Priesterambt niet geldend geweest, doch juist doorbroken, wijl het Hem aan het kruis sloeg, zoover daarin menschen werkten, en van Zijnentwege juist moest geoordeeld worden om een ander vrijheidsbegrip ons te geven; en het is dus in Zijn Koningschap niet toegelaten, wijl het alle grondslagen, waarop Hij over de Zijnen regeeren wil, als een zachtmoedig en voor allen rechtvaardig Koning, verwerpt.


K. S.




a. Opgenomen in VWK I,292-293. Vgl. ‘De moeilijkheden te De Bildt’, De Reformatie 13 (1932v) 49,364v (8 september 1933) en ‘Leervrijheid, hoordwang’, De Reformatie 13 (1932v) 51,380 (22 september 1933).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001