Een nieuwe onjuistheid van Prof. Visscher — Prof. Haitjema onder „kruis” en „vaandel” — Voor de tweede, derde, vierde maal!

in: De Reformatie, dertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932v, 43,339v (28 juli 1933) a



Prof. Dr H. Visscher, hierin volkomen aan onze (uitgesproken) verwachting beantwoordende, geeft geen antwoord op wat onzerzijds tegen hem en zijn valsche onderscheidingen opgemerkt werd, maar kan zich toch niet onthouden van zoo’n enkel schimpscheutje; dat we evenwel laten gaan, omdat het niet wèlluidt (in bijbelschen zin), en ook geen indruk maakt, tenzij dan bij sommigen, die zoo iets als argument beschouwen. We wijzen er alleen nog even op, dat de hoogleeraar alweer in raadselen spreekt. Den vorigen keer zat het verschil tusschen hem en ons in een zekere kultuurfilosofie. Thans beweert hij, dat onzerzijds „de Reformatie” cultureel wordt verstaan. Van de „filosofie” zijn we dus verhuisd naar een beschouwing over de Reformatie. Prof. V. dient zich aan als iemand, „die niet kan erkennen, dat” wij „de werkelijke Reformatie, zooals deze historisch is, recht laten wedervaren”.

Overduidelijk is het ook nu weer niet. Toch zal met „de Reformatie” in den eersten zin wel zoo ongeveer bedoeld zijn (blijkens het tweede zinnetje) de Reformatie der kerk, zooals deze historisch is, en dus ook verderen opbouw en uitbouw vraagt.

Wij stellen tegenover deze, niet nader geadstrueerde, woorden van Prof. Visscher een eenvoudig ontkenning. Die wij willen bewijzen, zoodra hij zelf eens argumenten geeft. Wij noemen het een onwaarheid, dat degenen, die hij „neo-calvinisten” noemt, de Reformatie „cultureel verstaan”. Dat zal Dr Visscher ook heelemaal niet kunnen bewijzen.

Maar we kunnen zulke misverstanden wel begrijpen. Be historie heeft uitgewezen, dat het Hervormde volksdeel, voorzoover het zich Gereformeerd heette, een tijdlang gemeend heeft, dat men „de Reformatie” slechts „verstaan” kon, als men anti-kultureel was. Dat heeft dit volksdeel achteruitgebracht, en bij de kerkelijke Gereformeerden, die Prof. Visscher op het politieke kussen hielpen, achteraan doen komen. Den laatsten tijd gaan daar de oogen wat open, en probeert ook de voormalige Delftsche predikant, Dr H. Visscher, zijn leerlingen wat verder te brengen, dan zijn opvolger te Delft, Ds Zandt, en anderen, dit deden. Probeerde Dr Visscher nu, dit goede doel na te streven, door zijn leerlingen in te scherpen: beste menschen, de Reformatie is wel niet kultureel te verstaan, maar ze is ook niet anti-kultureel, omdat de gehoorzaamheid aan God het HEELE menschenleven omzet, — dan zou Dr H. Visscher zijn schaapjes weiden met het door de Reformatie gesproken Woord van God. Thans leidt hij ze met onwetenschappelijke (immers puur fantastische) misvattingen omtrent hen, die de beteekenis der Reformatie aan hun leerlingen eerder hebben bijgebracht dan hij het deed in zijn kring.

Maar dat is niet verstandig van Prof. Dr Hugo Visscher.

Want ten eerste bouwt men met een paar misverstanden geen gemeenschap van bewuste werkers.

En ten tweede onthoudt hij zoodoende aan zijn discipelen de hoognoodige kennis van de waarheid, dat de Reformatie, door Gods Woord weer te |340a| hooren, onder meer ook het cultuurlevan vernieuwt, en bouwt hij door deze onwaarheid verder op het in zijn kring nog veelvuldige misverstand, dat hij eigenlijk in zijn consequenties (van lijdelijkheid) bestrijden wilde.

Het is ook volgens onze meening ongeoorloofd, de Reformatie „kultureel te verstaan”. Ons te verwijten, wat wijzelf juist veroordeelen, dat houdt het kringetje van Prof. Visschers leerlingen nog wel een poosje om hem heen. Maar men vrage dan niet, wat er verder gebeurt. En niet gebeurt. Door het rechte inzicht te onthouden, en zijn volgelingen, inplaats van hen te bekeeren met het goede Woord Gods over àlle werkelijke reformatie, bijeen te houden met valsche beschuldigingen aan wie dit Woord Gods eerder dan hij „verstonden” doet deze hoogleeraar in de methode precies even verkeerd als de Heer G.H. Kersten.

En nu zal er wel weer een martelaarsgezicht gezet worden.




Prof. Haitjema onder „kruis” en „vaandel”.

Onze lezers herinneren zich, dat Dr K.H. Miskotte in „Onder Eigen Vaandel” heel het standpunt, waarop het boek „Jezus Christus en het Menschenleven” zich stelde, heeft veroordeeld, en zoo met name kwam tot een totale afwijzing van wat Dr H. Colijn als staatsman, en ik in mijn bijdrage over Jezus Christus en het Cultuurleven schreef. Eveneens, dat ik daarop antwoordde.

Thans komt Prof. Haitjema met een enkel woord erop terug. Met een enkel woord slechts, want — hij gaat op de mijnerzijds gedane opmerkingen niet in. Ik verweet Dr Miskotte, dat hij de positie van zijn „objecten” totaal verkeerd zag; Prof. Haitjema verwijt hetzelfde mij. Het verschil is evenwel, dat ik aangaf, waarom ik dat meende, terwijl Prof, Haitjema het alleen maar decreteert. Hij zal zich van een bespreking onthouden; maar lijkt inmiddels toch een beetje te veel op die critici, die, als ze geen kans zien, werkelijke fouten op de beslissende punten aan te wijzen, één onnoozel foutje, dat overigens niets ter zake doet, expres noemen; zoo b.v. de omstandigheid, dat ik Dr Miskotte’s bijdrage vlak voor een buitenlandsche reis in knipsel ontving, en me toen, op reis schrijvende even vergiste in en naam van het tijdschrift, dat het artikel had opgenomen (ik herstelde de vergissing spoedig). Zulk een „Hervorheben” vaneen onnoozel foutje geeft te denken — als men dan verder niets heeft in te brengen.

Ik zou op Prof. Haitjema’s opmerkingen niets antwoorden, indien niet deze dingen nog even de aandacht verdienden:

a) Prof. Haitjema betreurt het, dat het „neo-calvinisme” zich nog niet onder het „Kruis” wil laten brengen. Maar ik herhaal, dat wij bij ons (niet ik persoonlijk) dat „kruis” van hem heelemaal niet het kruis van onzen Heere Jezus Christus vinden, en dat wij bij ons met die „Leidenschaft” die wij bij hem dezen keer te veel zien ondergaan onder onchristelijk cynisme tegen een tegenstander, van dat „kruis” ons afkeeren, en het een oer-ketterij achten, die het geloof aan den in de historie opgetreden Christus der Schriften prijsgeeft aan het ongeloof.

b) Prof. Haitjema’s spreken over „neo-calvinisme” is wetenschappelijke humbug. Hij heeft van mij herhaalde malen uitvoerig antwoord gekregen inzake zijn bewering, dat hij Calvijn goed, en wij hem verkeerd „interpreteeren”. Zoolang Prof. H. geen kans ziet, of gebruikt, zich van ons gedocumenteerd betoog te ontdoen, halen wij onze schouders over zulke beweringen op. We hebben den tijd. We weten al, dat een dialectische theoloog van groote statuur begint in te zien, dat wat Prof. Haitjema over Calvijn denkt, moet worden prijsgegeven, als men van die zijde eerlijk wordt,

c. Prof. Haitjema noemt mijn beweringen over wat Dr Miskotte gelooft, „roekelooze aantijgingen”. Waarschijnlijk ontgaat het hem, dat dat steunde op officiëele gegevens. Een roekelooze aantijging, die den persoon van Dr Miskotte raakte, was het trouwens niet, omdat ik erbij schreef. dat deze zelf wel niet zou onderschrijven, wat ik over zijn àl-of-niet-gelooven van wat in Zondag 17-19 van den Catechismus staat, had opgemerkt. Ik herhaal slechts, dat met de „paradox”, zoolang men niet met woorden speelt, Zondag 17-19 onvereenigbaar is. Geven de heeren Haitjenia en Miskotte dat niet toe, dan begrijpen ze hun eigen positie niet. Wie de Zondagen 17-19 aanvaardt, zóó, als ze „er staan”, kan de „paradox” niet aanvaarden, en moet tegen wat Dr Colijn en ik opmerkten, geen wortel-bezwaar overhouden. Wie de „paradox” aanvaardt, heeft die Zondagen losgelaten. Wie, zooals Brunner, en ook Miskotte (blijkens zijn eigen uitlatingen in die quasi-recensie) meent, dat de opstanding van Christus, hoewel men ze „feit” blijft noemen, niet valt in te voegen in de keten der historische gebeurtenissen, evenmin als schepping en zondeval, incarnatie en verzoening, die heeft het hart uit de gereformeerde belijdenis weggesneden. Aan het monstrum van „oer-geschiedenis” en „eind-geschiedenis”, dus „niet-meer-geschiedenis”, met welke „geschiedenis”-begrippen Brunner Christus’ opstanding (het ledige graf) afhandelt en mishandelt, gelooven wij niet; wij háten dat verloochenen van de genadegiften Gods. |340b|

Als wij hadden verzuimd, erbij te zeggen, dat Dr Miskotte dat zelf anders ziet, dàn hadden wij een man, wiens „ziel” ons niet ter beoordeeling staat, onrecht gedaan. Nu wij dat wèl gedaan hebben, werd door ons standpunt tegenover standpunt gesteld. Dat Dr Haitjema thans weer ach en wee roept over een door ons beschadigde „ziel”, is een zwakheidssymptoom, waaraan wij gewend zijn. Het overkomt ons meer, dat men van een strijd over „Gods Woord” een vechterijtje maakt tegen een „ziel”. Hoewel die geheel uit ons „gezicht” gebleven is onder het schrijven. Men is veel te „ziel”ig tegenwoordig.

En al doet Prof. Haitjema nu een beetje medelijdend (wat hem alleen zou staan, als hij argumenten had gegeven, vroeger en nu), en al zijn er heusch nog een paar gereformeerden, die dit „Eigen Vaandel” blijven aanbevelen, hoewel het heel het standpunt van de Vrije Universiteit en van Kampen ondermijnt, toch gaan we rustig verder. We hebben ook tegenover die gereformeerden den tijd. Voorloopig laten we Dr Haitjema praten over „Leidenschaft”, en zien een beetje verwonderd toe, als hij ze overal, waar hij ze tegen zichzelf zich ziet keeren, liberale allures tegen alle Leidenschaft aanneemt. Gelijk we ook ons erover verwonderen, dat hij, onder dat „kruis” verkeerende, een eigen „vaandel” ontplooit, dat met zijn „paradox” in strijd is, juist alseigen vaandel”, en zich in mislukt vertoon van deftigheid oprolt, zoodra iemand maar eens scherp zegt, om welke fundamenteele dingen het hier gaat.

Heel deze houding getuigt van gebrek aan moed. Men begon met de verzekering, dat wat Prof. Haitjema in Barth goed vond, „dynamiet” zou leggen onder alle bestaande theologieën. En als dan eens iemand deze geleerde taal overzet in concrete volkstaal, en op één bepaald punt, (drie heel oude Catechismus-afdeelingen van 1563) inderdaad dynamiet gelegd acht, — dàn zegt men van diezelfde zijde in 1933: wij hebben niets gemerkt van ons „dynamiet”, we gelooven dat allemaal nog net zoo, we willen alleen maar onder het „kruis”, en die ander, nu ja, dat is een hoogmoedige, die onder het kruis niet bukken wil.

Weg met dat „kruis”, dat fantoom, waaronder soldaten van allerlei voormalig „eigen vaandel” elkaar in verbroedering vinden kunnen, om hun vroeger „eigen vaandel” te verloochenen, zoolang de „paradox” de confessie, en het weer op te nemen, als de confessie de paradox komt in de schaduw zetten.




Voor de tweede, derde, vierde maal!

Het koor der Nieuwe Kerk in Delft, tevens grafkelder, mausoleum van ons Koningshuis, is indertijd door ons allen, immers uit de staatskas, gerestaureerd. Dat vonden we allen prettig, omdat het hier een eereschuld gold tegenover de Oranjes.

Toen evenwel het koor gereed was, bleek des te duidelijker, hoe slecht de Ned. Herv. Gemeente te Delft het eigenlijke kerkgebouw, waarin zij pleegt saam te komen, had onderhouden. Dat voor den eeredienst der Herv. Gemeente te Delft bestemde gedeelte moet nu ook hersteld worden. Het rijk beloofde een deel; dat wil dus zeggen: alle burgers in en buiten Zuid-Holland betalen een eerste bijdrage (belasting). De provincie beloofde eveneens een deel; d.w.z. de burgers van Zuid-Holland betalen een tweede bijdrage. Die rest moest de Ned. Herv. Gemeente te Delft verzorgen.

Men zou zeggen: volkomen juist; het geldt haar eigen kerkgebouw, en daarin zijn zeer „eigen” klanken af en toe te beluisteren. Bovendien: het was niet veel. Het was maar een ton. De Gereformeerden in Delft en haast overal elders, hebben voor veel heeter vuren gestaan, en zijn in getal veel minder dan de Hervormden ter plaatse.

Niettemin is het resultaat, dat, nog wel met groote moeite, 25.000 gulden is saamgebracht door de Herv. Gemeente te Delft. En dat de rest blijkens persbericht zal moeten komen, zoo het plan lukt, door een medewerking, zoo mogelijk, van alle burgemeesters, opdat het 35-jarig regeeringsjubileum der Koningin (31 Augustus) als gelegenheid diene, om de resteerende 75 mille te krijgen. De Nederlandsche burgers buiten Zuid-Holland zullen dus om een tweede, de Zuid-Hollandsche om een derde, de Delftsche zelfs om een vierde bijdrage gevraagd worden, want in Delft heeft de Herv. Gemeente ook al onder niet-Hervormden gewerkt; Ds Hagen schreef daarover al een duidelijk woord.

Vermoedelijk zullen velen het gevraagde maar weer doen. Als de Ned. Herv. Gemeente in Delft ondanks de groote woorden van vele harer vroegere en huidige voorgangers over andersdenkenden haar eigen kerkgebouw niet onderhouden kan, of wil, dan zullen wij wel weer barmhartig zijn, en het gebouw, dat voor haar zelf dient, dan maar weer gaan beschouwen als toegangsweg tot het graf der Oranjes, en maar weer betalen. Hoewel er de neiging zou zijn, te zeggen: sluit die kerk af, als er vreemdelingen komen zien: het koor heeft heusch wel een eigen ingang, we behoeven ons dus niet persé te schamen.

Maar komaan, waarom niet? We willen wel weer meedoen. |340c|

Alleen maar: misschien was het goed geweest, de H.H. Visscher en Zandt te benoemen in een commissie tot werving van bijdragen. Beiden oud-predikanten der Herv. Gemeente te Delft. Ze hadden dan misschien gedurende enkele maanden iets minder offensief gesproken tegen die mede-christenen, die nu voor hun kerk betalen moeten voor den vierden keer, of zoo.

Want hoe moet het nu? Als we de zaak van het gebouw voor den Herv. eeredienst in Delft niet „kultureel” beschouwen, dàn geven we niets. Doen we het wèl, dan krijgen we een reprimande van de oud-Delftsche predikanten.


K.S.








a.