Kwestie-Ubbink

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
11,82 (16 december 1932)

a



De Part. Synode van Zuid-Holland-Noord heeft de bekende aangelegenheid in hooger beroep behandeld. Gron. Kb. gaf van de besprekingen een vrij breed verslag, dat in ons blad onder „Kerknieuws” opgenomen wordt b.

Veel resultaat had de bespreking niet. Om een term van dr Ubbink (althans volgens dit verslag) te bezigen: „ik dacht wel, dat het daarop uit zou draaien”. Het is heel jammer, maar er is niets meer aan te doen, tenzij dr Ubbink zijn boek terugnam, en zich geheel isoleerde van buitenstaanders, die ook nu weer de stem der kerk helpen overschreeuwen of oversissen.

Zij kunnen ook zoo meewarig getuigen, dat de kerk toch maar een „moeder” moet wezen. Intusschen geven ze haar, voorzoover het aan hen ligt, geen kans ertoe.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. in hetzelfde nummer 87v:

Part. Synode der Geref. Kerken van Zuid-Holland-Noord.


Woensdag 7 December j.l. werd in de Valkenboschkerk te ’s-Gravenhage de voortgezette vergadering gehouden van de Part. Synode der Geref. Kerken van Zuid-Holland-Noord, hoofdzakelijk ter behandeling van het beroep dat Dr J. G Ubbink, plaatselijk predikant bij de Geref. Kerk van Zevenhoven, bij deze vergadering had ingesteld tegen het besluit van de classis Woerden, die hem in verband met zijn geschriften en de daarin naar haar oordeel in strijd met de belijdenigschriften gehuldigde opvattingen uit zijn ambt had ontzet.

Het moderamen was als volgt samengesteld: Dr K. Dijk te ’s-Gravenhage, praeses; Ds E.H. Broekstra te Rijnsburg, 1e scriba; Ds D. Nauta te Woubrugge, 2e scriba en Ds H. Meijering te Katwijk aan den Rijn, assessor.

De morgenvergadering was geheel in comité-generaal in ver band met een ingekomen bezwaarschrift.

Aan het einde van deze zitting werd de volgende beslissing genomen, waarvan de praeses in openbare vergadering voorlezing deed:

„De Part. Synode der Geref. Kerken van enz. kennis genomen hebbende van het bezwaarschrift van br. E.J. Wientjes teger de beslissing der classis ’s-Gravenhage inzake zijn censuur er ontslag uit het ambt, gehoord het rapport van de door haar te dezer zake aangewezen commissie, alsmede de besprekinger dienomtrent in haar vergadering, overwegende dat noch de be zwaren van br. E.J. Wientjes tegen de op hem toegepaste censuur noch die tegen het besluit der classis ’s-Gravenhage omtrent zijn ontslag uit het ambt als gegrond te aanvaarden zijn, besluit op het verzoek van br. E.J. Wientjes niet in te gaan en de handelingen van de classis ’s-Gravenhage en de door haar genomen besluiten in dezen goed te keuren en van dit besluit kennis te geven aan br. E.J. Wientjes en de classis ’s-Gravenhage.”

In de middagzitting, heette de praeses na een kort comité-generaal, Dr J.G. Ubbink van Zevenhoven ter Synode welkom. Hierna bracht Ds E.H. Broekstra namens de commissie door de vorige Synode terzake benoemd, verslag uit over het ingestelde beroep van Dr Ubbink. Het rapport, dat 28 bladzijden druks beslaat is samengesteld door de heeren Ds E.H. Broekstra, Dr K. Dijk, Ds T.J. Hagen te Delft en de ouderlingen D. Noorland en H. Rietveld. De voorlezing vorderde ruim een uur.

De praeses gaf vervolgens aan Dr Ubbink gelegenheid over zijn zaak te spreken. Dr Ubbink ving aan met zich te beklagen, dat hij eerst nu van dit rapport kon kennis nemen. Hij acht zijn zaak daarvoor te ernstig. Na eenig heen en weer praten tusschen den praeses en Dr Ubbink, doet de praeses voorlezing van de brieven, die de commissie met Dr U. heeft gewisseld, omdat Dr U. beweerde, dat zijn houding in het rapport niet juist is weergegeven. Dr U. gewaagde daarin van „een beslist overwegend ernstig bezwaar”, om in de vergadering der |88a| commissie te verschijnen. De commissie kon dat niet anders dan als een weigering interpreteeren. Dr Ubbink gaf te kennen, dat de z.i. onbroederlijke hording van de commissie, die hem als een schooljongen wilde behandelen en een gedicteerde verklaring ter teekening wilde voorleggen, oorzaak was dat hij niet is gekomen.

Dr Dijk wees Dr U. er op, dat een bericht in het weekblad „Woord en Geest” terzake verschenen was, waarin vier onjuistheden aan het adres der Geref. Kerken voorkwamen, waarom de commissie om der wille van de eer der kerken van Dr U. vorderde, dat hij het zou tegenspreken, temeer waar zij van oordeel is, dat dit bericht zonder uitlatingen van Dr U. over stukken die van vertrouwelijken aard waren, niet in dit blad kunnen verschijnen. Ds Broekstra las vervolgens ook deze correspondentie voor, omdat Dr U. zelve de aandacht van de commissie op dit bericht had gevestigd. Het bericht was buiten voorkennis van Dr U. in dit blad verschenen. De commissie wenschte van Dr U., dat hij zelve dit bericht zou tegenspreken en ernstig afkeuren. In een schrijven van 17 Nov. j.l. merkte Dr U. aan de commissie op, dat het geschrevene in W. en G. nu zóó erg niet was en dat over hem zelve in de kerkelijke pers zooveel onwaarheden verschenen zijn. Tegenspraak lag naar het oordeel van Dr U. eerder op den weg van de commissie dan van hem. De voorlezing van deze correspondentie vorderde al eveneens geruimen tijd. De praeses accentueerde nog eens de vier concrete onjuistheden in het bericht in W. en G. waarom het ging.

Een breede bespreking ontstond over enkele detailzaken, waarbij Dr U. ook de houding van den praeses, ingenomen naar zijn oordeel, in het geding bracht. Ook Ds Hagen mengde zich in het debat. De vergadering sprak bij monde van Ds A.H. v. Minnen van ’s-Gravenzande haar volste vertrouwen in den praeses uit en oordeelde dat die algeheel correct is geweest.

De praeses verzocht Dr Ubbink zich alsnu tot het rapport te willen bepalen.

Dr Ubbink merkte op, dat het wel heel moeilijk is om zich zoo onvoorbereid tot die taak te zetten. Spr. releveerde nader het ontstaan van zijn boek, dat verband houdt met de actie tot uitbouw van de belijdenis in de Geref. Kerken.

Een breede bespreking ontstond, waaraan verschillende Synodeleden deelnamen en die geruimen tijd vorderde. Tal van uitlatingen en beschouwingen door Dr U. in zijn schrifturen verdedigd, kwamen aan de orde.

Nadat de praeses de besprekingen had gesloten, ging de Synode wederom in comité-generaal. Na opheffing daarvan stelde de praeses aan Dr U. de vraag of hij ook na de met hem gevoerde besprekingen eenigen twijfel heeft voelen rijzen aan de juistheid van zijn opvattingen en daarom ook eenigen bedenktijd wenschte.

Dr U. gaf daarop te kennen, dat er z.i. tegen zijn standpunt geen bezwaren waren ingebracht.

De praeses: Handhaaft u uw geschriften, ja dan neen?

Dr Ubbink: Daarover kan de Synode niet oordeelen.

De praeses: Handhaaft u uw geschriften of wenscht u daarover tijd om u nog nader te beraden?

Dr Ubbink: Waar de Synode niet van al mijn bedenkingen en ingekomen schrifturen heeft kennisgenomen, kan zij ook niet oordeelen daarover.

De praeses: Ik stel mijn vraag voor de laatste maal.

Dr Ubbink: Wat moet ik herroepen?

De praeses: Dat weet u zelf toch wel. Handhaaft u ten volle wat u hebt geschreven in uw boeken en aan de commissie inzake de inspiratie der H. Schrift? |88b|

Dr Ubbink: Ik weet niet wat ik herroepen moet.

De praeses: Ik wil mijn vraag nog een keer herhalen.

Dr Ubbink staat daarop van zijn zetel op en roept met stemverheffing: Ik wist wel dat het daarop uitdraaien zou.

De praeses verzoekt Dr U. te gaan zitten en vraagt hem of hij een bedenktijd hebben wil, ja dan neen.

Dr Ubbink: Ik wensch nog een samenspreking met de Synode.

De praeses: Als u geen behoefte hebt aan bedenktijd heeft een hernieuwde samenspreking ook geen zin. Spr. wil Dr U. ook wel even een paar minuten bedenktijd geven om op die vraag te antwoorden en zal dan even de vergadering schorsen.

Dr Ubbink weigert een antwoord te geven.

Ds Hagen lichtte de zaak nog even toe en wees er op, dat de Synode niets liever wil dan Dr U. voor de Geref. Kerken behouden. Daarom biedt zij hem een bedenktijd aan.

De praeses stelde daarop bij vernieuwing Dr U. weer dezelfde vraag.

Dr Ubbink: Ik geloof niet, dat het de Synode werkelijk ernst is mij te behouden voor de Geref. Kerken.

De praeses: Dan schors ik de vergadering en verzoek ik Dr U. te willen heengaan.

Eenige onderlinge bespreking ontstaat, waarop de vergadering in comité gaat.

Na heropening van de openbare vergadering brengt de praeses de conclusies van de rapporteerende commissie in stemming. Bij hoofdelijke stemming worden zij allen ongewijzigd aangenomen Zij luiden als volgt:

„De Part. Synode enz. gehoord het bezwaarschrift van Dr J.G. Ubbink te Z. tegen de handelingen van de classis Woerden die hem wegens zijn in publieke geschriften verkondigde dwalingen eerst voorloopig, en toen definitief schorste en later afzette uit zijn ambt als dienaar des Woords op grond van art. 79-80; in welk bezwaarschrift Dr U. zich er over beklaagt dat de classis in deze beslissing is opgetreden: a. op overhaaste wijze; b. naar Roomsch hierarchisch en niet reformatorisch beginsel; en c. in strijd met de genoemde artikelen en met art 84 K.O. en ook met het onderteekeningsformulier;

kennis nemende van de officieele stukken en bescheiden uit de classis Woerden en van de verschillende getuigenissen over de behandeling der zaak;

gehoord het rapport van haar adviseerende commissie, waarin de gevoelens van Dr U. nader in het licht zijn gesteld;

besluit, hoewel het haar zeer leed doet, dat zij de afzetting van Dr U. moet handhaven, dit bezwaarschrift ongegrond te verklaren, wijl:

a. de eerste behandeling van deze procedure wel snel in haar werk gegaan is, doch ondanks het snelle tempo geen enkele instantie is overgeslagen, en een spoedige voorloopige schorsing wegens den ernst dezer zaak noodzakelijk was;

b. in deze gansche procedure in geen enkel opzicht door de kerken der classis Woerden op hierarchische wijze is opgetreden noch door haar leden onbroederlijk is gehandeld, doch alles wa geschied is, voortvloeide uit het kerkverband;

c. noch de genoemde art. der K.O. zijn overtreden noch gehandeld is in strijd met het onderteekeningsformulier, doch de classis in volle overeenstemming met deze art. en dit formulier heeft gehandeld, wijl zij hier te doen had met „valsche leer en ketterij”;

d. ook uit de nadere verklaring die Dr U. aan haar commissie van zijn gevoelens heeft gegeven, ten duidelijkste blijkt dat de gronden, die de classis Woerden voor haar afzettings vonnis heeft aangevoerd, geheel juist zijn, en Dr U. leeringen voordraagt, die in strijd zijn met de H. Schrift en afwijken |88c| van de belijdenisschriften der Geref. Kerken;

en voorts van dit alles mededeeling te doen aan Dr U. en aan de classis Woerden.”

(Gron. Kerkblad.)







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001