Hemelvaartsvrucht

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

13e jaargang, onder redactie van K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932-1933
34,267 (26 mei 1933)

a



Wij vieren deze week weer ons hemelvaartsfeest.

En het is goed, dat wij daarbij ons concentreeren op de vraag, hoe wij het doen, en wat wij eronder verstaan. Op een andere plaats in ons blad komt nog met een enkel woord ter sprake, hoezeer eigenlijk velen, die den christennaam dragen, ja onder de dragers van dien naam optreden om te „profeteeren”, feitelijk ontzonken zijn aan het geloof in den werkelijk ten hemel gevaren Heiland. Temeer met het oog daarop is het goed, dat men met bewustheid zich voorhoudt, wat men met Hemelvaart eigenlijk wil, indien men althans nog gelooft, dat de hemelvaart zelf iets met óns wil.

*

Nu is het een van de mooiste uitingen van den gereformeerden geest, wanneer de Heidelbergsche Catechismus in Zondag 19 opmerkt, „dat Christus daarom ten hemel is gevaren, opdat Hij zich zelven daar bewijze als het Hoofd Zijner christelijke kerk, door wien de Vader alle ding regeert”.

Hier wordt dus Christus’ hemelvaart rechtstreeks in verband gebracht met „alle-dingen”-en-hun-geregeerd-worden. Met de geschiedenis dus. Zeker, ook met de geschiedenis van den hemel, die immers ook zijn historie, zijn processen, als geschapen hemel doorloopt. Maar niet minder met de geschiedenis der aarde. Want dat „alle dingen regeeren”, dat is reeds eerder in den Catechigmus ter sprake gekomen. Dat was in Zondag 10, toen de „voorzienigheid Gods” besproken werd. ”Regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle ding”, ziedaar de stof, waarover in Zondag 10 gesproken wordt. Welnu, op den hemelvaartsdag neemt Christus de wereldheerschappij aan; d.w.z. Zondag 10 krijgt in het licht van Zondag 19 zijn nadere verklaring, bevestiging en ook: aanvulling.

Zoo is de verhooging van den Christus een zich overbuigen tot den tijd, de aarde, de concrete werkelijkheid. Zijn „rusten” zet zich dadelijk om in „werken”: Zijn hemelsche rust en heerlijkheid is geen autark opgaan van den mensch Jezus Christus in zichzelf — hiermee zou Hij de groote afgodendienaar geworden zijn, de groote afvallige, wijl God het einddoel, de kroon en de glorie van alles is — doch die rust is tevens een zich bemoeien met regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijs en drank, kortom, ook met al die dingen, die van de aarde, en die op de aarde zijn. Christus bemoeit zich na de hemelvaart dadelijk weer met wat Hij losgelaten heeft; Hij keert zich in en door die regeeringsdaad dadelijk weer tot de aarde, het operatieterrein, dat Hij naar het lichaam verlaten heeft. Die aarde blijft Zijn operatieterrein; slechts nam Hij den hemel daarbij aan, en deze nam Hem daarin aan. Maar wat de aarde betreft: deze bleef, even wezenlijk als te voren, het werkterrein van den Middelaar Gods en der menschen.

*

Op deze regeering van den tijd volgt evenwel — en we sluiten ons ook nu weer aan bij de bespreking van Zondag 19 — de voleinding van den tijd. De Christus — zoo vervolgt deze |267b| Zondag — wil, wat de kerk en de geloovigen betreft, in hen Zijn hemelsche gaven uitgieten; en deze uitstorting van hemelsche gaven beteekent, dat Hij in de kerk uitzendt die energieën, en in haar tot wasdom en tot rijping brengt al die zaden, die noodig zijn, om de kerk te brengen tot haar volle levensontplooiing. Aan den anderen kant wil Christus ook de kerk tegen alle vijanden beschermen en bewaren; Hij houdt dus de wereld in evenwicht, in dien zin, dat geen enkele katastrofe, geen enkele revolutie ooit in staat zal zijn, den geregelden wasdom der kerk te breken. Alles wat geschiedt, zal dienen moeten tot consummatie van den tijd; want de werking van den opbloei der kerk en de beveiliging daarvan, zij beteekenen ten slotte niets anders dan de toebereiding en de bewaring van de nieuwe menschheid, die God in Christus zich voor oogen gesteld heeft. Haar consummatie is tevens die van den tijd; immers de tijden der geschiedenis hebben hun loop, en hun ver-loop hiertoe ontvangen, dat de nieuwe menschheid haar plaats ontvangen zou in de wereld, en treden zou voor het aangezicht van God, tot vervulling van Zijn raad.

Al die geestelijke weldaden dus, die God op aarde uitstort door en uit kracht van den verhoogden Christus, zij duwen den wereldwagen weer verder, zij brengen den dag van Christus naderbij; zij zijn concrete krachten, die dadelijk ingrijpen op het actueele wereldleven, opdat het zijn voltooiing vinden zou naar Gods bestel.

*

En eindelijk, niet slechts de regeering, niet slechts de voleinding, doch ook de beëindiging van den tijd ligt in het perspectief van den hemelvaartsdag, en staat op het program, dat op dezen dag zijn begin van uitvoering ontvangt. Want — en weer volgen we Zondag 19 — want Christus komt eenmaal weder om te oordeelen de levenden en de dooden. Hij zal aan de wereld, zoodra zij geconsummeerd is en zoodra alle in haar werkende krachten en energieën tot volle ontplooiing gekomen zijn, haar einde stellen. Hij zal het oordeel brengen. Dat oordeel — dat niet te identificeeren is met het „oordeel”, dat sommigen in de laatste jaren prediken als het immer aanwezige, permanente „gericht”, dat God over al het menschelijke heet te laten gaan, doch dat van al zijn „richten” in en over den tijd principiëel onderscheiden is, wijl het definitief is, den tijd besluit, de conditionaliteit, die, onzerzijds gezien, nog in al zijn gerichtsverhoudingen ligt, opheft en voor altijd wegneemt en daarmee voor eeuwig scheiding brengt tusschen de nieuwe menschheid en degenen, die door den onwil om tot God te behooren, zich meteen hebben afgescheiden van die nieuwe menschheid.

*

Regeering van den tijd,

voleinding van den tijd,

beëindiging van den tijd.

Ziedaar dan het drieërlei motief dat op den dag der hemelvaart in Christus’ menschelijken geest leeft, dat dien menschelijken geest bekoort en trekt, en tot welks verwerkelijking Hij zelf den lichamelijken band aan de Zijnen verbreekt.

Het mooie in deze calvinistische belijdenis, gelijk ze in den Catechismus uitgedrukt ligt, is dit, dat hier niet, zooals in de hedendaagsche dialectische „theologie” gebeurt, de hemelvaart bezien wordt, of liever, een begrip van hemelvaart kunstmatig gevormd wordt onder het aspect van een vooropgestelde, onbijbelsche, menschelijke opvatting van, tijd en eeuwigheid, om dan daarvoor pasklaar gemaakt te worden, doch dat, vlak omgekeerd, de tijd geplaatst wordt, met de beëindiging daarvan, onder het licht van den werkelijken, in den tijd geopenbaarden en in den tijd verheerlijkten Christus. In het eerste geval is het hemelvaartsfeest niets anders dan een projecteeren van menschelijke begrippen op de „wolken”, om zoo te „richten”, in naam uit Gods gezag, in werkelijkheid evenwel op gezag van den mensch zelf, hetgeen onder |267c| de wolken geschiedt. In het tweede geval evenwel wordt de levende, menschelijke Christus, die de Zoon Gods is en blijft, gezien als opgenomen boven de wolken, opdat Hij zijnerzijds de wereld, hetgeen onder de wolken is, zou zetten naar Zijn hand en zou vol-dragen en vol-einden naar Zijn wil.

Hier bukken wij dus voor Zijn Majesteit, die ons predikt, dat Hij niet slechts „richten” komt wat onder de wolken is, doch ook met genade en met den Geest komt zegenen, komt redden en tot heerlijkheid brengen wat hier beneden is, en zich voegt naar Zijn wil en evangelie.

*

En voor de velen, die, in christelijke bladen, kerkbladen, schoolbladen, min of meer coquetteeren met de hedendaagsche theorieën, die wij zooeven aangeduid hebben, wordt het op dezen Hemelvaartsdag al weer meer noodig, zich te bekeeren tot de waarheid en de belijdenis, die zij voor het meerendeel nog formeel onderschrijven.

Het wordt tijd, dat we elkaar wat „prikkelen” en opjagen en plaatsen voor de vraag, of wij niet de rechten van den verhoogden Christus, die wij op papier belijden, zullen erkennen.

Laat ieder, die niet meer gelooft, dat de mensch Christus Jezus van de aarde naar den hemel is opgenomen op zekeren kalenderdatum van zeker kalenderjaar, beginnen, eerlijk te zijn onder de menschen. Laat hij erkennen, dat hij het evangelie der Gereformeerde belijenis niet meer onderschrijft. Laat hem dat zeggen aan zijn kerkeraad of aan zijn schoolbestuur, en niet langer achter hen aankomen, die, al zijn ze liberaal, toch prijs stellen op eerlijkheid, al was het maar in den omgang van mensch met mensch.

Doch laat degenen, die het vraagstuk van tijd en eeuwigheid alleen willen zien ander het hoog profetisch, priesterlijk en koninklijk gezag van den levenden Christus, hun hemelvaarts-zegen genieten. Zij hebben dien zegen slechts in het heilsfeit verworven. Zij kunnen hem niet daarvan losmaken om Gods wil en om der waarheid wil.

Ook op dezen hemelvaartsdag geve God ons een rechte afgrenzing tusschen hen, die den naam van het feest behouden, maar met de zaak ervan knoeien, en de anderen, die het feest bewaren en vieren naar de Schriften.

Want onder de open zon wordt alle waan verbroken, en in het felle licht van den hemel wordt alle leugenweefsel verscheurd.

Liegen doen zij, die een nieuwen inhoud in de oude klanken leggen, altijd, zelfs, al hadden zij in hun quasi-theologie zelf het grootste gelijk . . .


K. S.




a.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001