Boekbespreking

in: De Reformatie, dertiende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1932v a



nummer 15,120 (13 januari 1933)

Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” te Kampen, voor 1933. — Kampen, Ph. Zalsman 1932.


Prompt op tijd verscheen de Kamper almanak, goed en ferm.

Eerst komt het officieele gedeelte, waarin zich bizonder onderscheidende kalender, met leuke teekeningen en bijschriften, de officieele gegevens omtrent de Theologische School, en voorts die inzake het Studentencorps. Op te merken valt, dat de lijst der bibliotheken (blz. 47) een misverstand achter zich heeft, tenzij de toestand te |120b| Apeldoorn veranderd mocht zijn. Immers, de bibliotheek van Apeldoorn (althans wat de daar gevestigde Chr. Geref. Theol. school betreft) wordt daar op een lijst geplaatst met andere openbare bibliotheken. Maar deze bibliotheek is evenmin publiek als de mijne, zooals mij uit de beste bron eenmaal schriftelijk is meegedeeld. Men kan ze dus beter van de lijst schrappen, teneinde vruchtelooze correspondentie met deze bibliotheek te voorkomen. Bizonder breed is het gezichtsveld van den afgetreden ab-actis in het officieele jaarverslag.

Wat het „Mozaiek” betreft, het is dit jaar meer „ernst” dan „luim”. Voorop gaat een artikel over het aan Richteren 7 : 2 ontleende motief: „Des volks is te veel”, welk artikel naar voren brengt de in den tekst vervatte gedachte, dat „zich Israël niet tegen den Heere beroeme”; heel fijn wordt op blz. 104, aan het eind van alinea 1, de kwestie gesteld. Over „Asaf” spreekt daarna een breede verhandeling welke van zorgvuldige studie getuigt, en daardoor voor den bijbellezer bizondere waarde krijgt. Onder den titel „Kampen in Lunteren, Lunteren in Kampen” geeft de almanak vervolgens een mozaiëkje in het Mozaiek; over Lunteren nemen verschillende sprekers het woord, om elk het zijne er over te zeggen. Dat de door den titel aangegeven grenzen streng geëerbiedigd worden, zou ik niet bepaald durven zeggen; maar daar is een almanak ook niet voor. Een fijn schetsje „Conflict”, een massief en goed gedacht artikel over het „Rechtsideaal in de Profetie” (het Oude Testament domineert wel wat heel sterk), plus enkele goede verzen vullen verder het Mozaiek. Eindelijk komen de Varia, waaronder er bij zijn van geest.

Eén bizonderheid vraagt nog vermelding: de bijlage. Van den heer J.G.W. Terhaak, die reeds zoo veel bizonder mooi teekenwerk aan den almanak leverde, zijn er ter gelegenheid van het aanstaand afscheid der Professoren Dr H. Bouwman en Dr A.G. Honig twee geschilderde portretten van deze vertrekkende hoogleeraren gereproduceerd; die bijzonder goed zijn. De reproducties zijn in groot formaat gegeven, en vormen wezenlijk een kostbaar bezit voor de velen, die aan de hoogleeraren in kwestie zich verbonden weten. Dat in dezen duren tijd voor deze cliché’s de uitgave aangedurfd werd, verdient bizonderen eerbied. Jammer, dat dit werk van „J.G.W.T.” als het laatste wordt aangekondigd; hij was een bizondere bekoring van den Kamper almanak. Ook dezen keer gaf hij, nog heel wat moois, afgedacht nog van de genoemde portretten.


K.S.




nummer 18,143 (3 februari 1933)

Jezus Christus en het Menschenleven, door Ds H.L. Both, Dr H. Colijn, Ds K. Schilder, Ds N. Buffinga, Ds P.Ch. v.d. Vliet, Ds W.J.J. Velders, Mr J.A. de Wilde, Dr G. Brillenburg Wurth.

Uitg.-Mij „De Pauw” — Culemborg, 1932.


Onder redactie van Ds N. Buffinga, die sprekers en onderwerpen heeft bij elkaar gebracht, is dit werk ontstaan. Het is er een, zooals in mijn studententijd van ethische zijde, of van vrijzinnigen kant, er herhaaldelijk gegeven werden, en zooals er trouwens nog verschijnen. Iede neemt een onderwerp voor zijn rekening. Dat heeft zijn schaduwzijden; licht ontbreekt de eenheid van stijl, er zijn gevaren van herhaling, soms zelfs van tegenspraak. Maar het heeft zijn voordeelen ook; het is zoo iets als een „meerdere” vergadering in het gereformeerde kerkrecht.

Dat dit werk aan de schaduwzijden van het systeem geheel ontkomen is, zou ik niet durven beweren. Ik zie, geloof ik, wel kans, enkele uitspraken aan te wijzen, waarin de een een anderen kant uitgaat dan de ander. Ook de methode van behandeling der stof is niet gelijk.

Maar daar staat tegenover (behalve dan, dat velen het juist graag zoo hebben), dat hier van Christus, onzen Heere, veel goeds getuigd kan worden, en dat, naar calvinistische opvatting, Hij niet wordt teruggedrongen naar een „provincie” der ziel, die men „religie” noemt, doch dat Hij als Gods Gezondene over heel het leven met àl zijn „zijden” (o die beelden) is gesteld om den Wil des Vaders te doen. Er zijn heel mooie opstellen bij, actueele ook. Zakelijke niet minder.

Omdat ik zelf er een gedeelte in schreef, kan ik natuurlijk dat niet beoordeelen. En het zou onwelvoegelijk zijn, mijzelf buiten schot te houden, gansch naar den redactioneelen regel, en voorts naar enkele andere artikelen een pijltje af te schieten. Trouwens — dit om misverstand te voorkomen — ik heb daar ook niet de minste behoefte aan of aanleiding toe; het geheel aanvaard ik als een werk, dat iets goeds te zeggen heeft.


K.S.




nummer 20,160 (17 februari 1933)

Surculus, Vrijwillige Armoede, 2e druk.

N.V. H.J. Spruyt’s Uitg.-Mij.


Een brochure van 21 bl. tekst, naar aanleiding van de huidige kwestie der uitbreiding van de ook bij de chr.en oud-gereformeerden gebruikelijke gezangen, nog eens op tafel gelegd. Men moet wel bedenken, dat deze brochure in 1914 is geschreven, in 1922 herdrukt (toen besnoeid), en dat thans deze druk van 1922 wordt aangeboden. De inhoud houdt zich dan ook niet bezig met hetgeen thans concreet aan de orde is. Over het vraagstuk zelf worden, voorzoover het algemeen is, enkele goede opmerkingen gemaakt; tegenover door een bepaalden kerkeraad uit „De Heraut” geciteerde contra-uitspraken worden hier uit hetzelfde orgaan pro-citaten geplaatst. Het pseudoniem is zeer doorzichtig, voor wie latijn kent.


K.S.




nummer 20,160 (17 februari 1933)

F.L. Bos, Johann Piscator. Ein Beitrag zur Geschichte der reformierten Theologie.

J.H. Kok — Kampen.


Deze studie (260 bladzijden, compres gedrukt) is een dissertatie, waarmee de auteur onder leiding van Prof. Köhler te Heidelberg promoveerde. Dissertaties worden in ons blad slechts dan besproken, als ze ons opzettelijk tot dat doel worden toegezonden, hetgeen hier het geval is. We feliciteeren Dr Bos zeer met dit uitnemende werk, dat van wetenschappelijken aanleg de duidelijke blijken geeft, en op grondige detailstudie rust De auteur heeft een bijdrage tot de gereformeerde theologie, speciaal wat de kerkgeschiedenis betreft, ons gegeven, die op dit terrein, waar gereformeerde voeten nog niet zoo heel vaak zich hebben gezet, des te meer de volle aandacht verdient. Hoewel deze studie nauwkeurig detailleert, is ze toch zoo levendig en onderhoudend geschreven, dat wie Duitsch leest, ze volgen kan. Niet voor alle onderwerpen |160b| is dit mogelijk, of zelfs wenschelijk, in dit geval kon het wèl.

De auteur heeft zijn studie opgedragen aan de Theologische School te Kampen, waarvan hij een leerling is, en waaraan hij zijn eerste wetenschappelijke vorming heeft ontvangen.


K.S.




nummer 20,160 (17 februari 1933)

Dr F.W.A. Korff, Advent. 2e druk.

J. Ploegsma — Zeist, 1932.


Een boekje met verscheiden goede gedachten, maar dat tracht te opereeren met een bijbelsch geschied-verhaal, dat van te voren als geschiedverhaal is op zij geschoven. Hier wordt in 59 blz. tekst gehandeld over Genesis 2-3, maar vooraf wordt verzekerd, dat het „eenige absoluut onbelangrijke” in het vermelde bijbelgedeelte dit is: of er werkelijke boomen, en een werkelijke slang geweest zijn, waarover de auteur toch straks tot in bizonderheden spreken zal, om er — naar het zoo schijnt — conclusies uit te trekken. Het is jammer, zegt de auteur, dat „vóór enkele jaren” (Assen!) op die „bizonderheden” de aandacht gevestigd is. In zekeren zin gelooven wij dat ook, immers men zag voorbij, dat het in werkelijkheid ging over heel de historiciteit van het verhaal, waarin die bizonderheden optraden. Maar als nu in dit licht de zaak bezien wordt van „voor enkele jaren”, dan is tevens tusschen ons en dit boekje de scheidslijn getrokken. De auteur is dus niet verzekerd van de historische werkelijkheid zijner „historie”; wat hij dus „daaruit haalt” „legt” hij feitelijk „erin”; m.a.w. wij maken kennis niet met den bijbel, maar met wat uit kracht van traditie in zijn omgeving Dr F.W.A. Korff nog altijd geneigd is te gelooven. Het is duidelijk, dat de auteur zelf het zoo niet zeggen zou, maar het neemt niets weg van de werkelijkheid, dat wij het niet anders zien. Wat mij persoonlijk betreft, lees ik indien ik eenmaal de historiciteit van Genesis 2-3 onbelangrijk acht, liever iets anders, dat minder conservatief is. Want dan kunnen we beter dadelijk van den anderen kant beginnen, dan de traditie.


K.S.




nummer 36,289 (9 juni 1933)

K. Schilder, Zur Begriffsgeschichte des „Paradoxon”. Mit besonderer Berücksichtigung Calvins und des nach-kierkegaardschen „Paradoxon”.

J.H. Kok — Kampen, 1933.


Nu de regel onzer redactie, volgens welken elken redacteur zijn eigen geschriften heeft aan te kondigen, mij noopt, met een enkel woord dit geschrift in te leiden, moge ik volstaan met de mededeeling, dat het een ongewijzigde uitgave is van de dissertatie, die door de universiteit van Erlangen werd aangenomen. Zij tracht de voornaamste aanwendingen van het woord, en het begrip, „paradox” na te gaan, en let daarbij, gelijk de ondertitel aangeeft, ook afzonderlijk op de bewering, die van verschillende zijden vernomen wordt, als zou Calvijn eigenlijk steun bieden aan de meeningen, die van de zijde der dialectische „theologie” ten aanzien van het „paradoxaal” karakter der waarheid zijn uitgesproken. Een bewering, waarvan de juistheid wordt ontkend.


K.S.




nummer 46,354 (18 augustus 1933)

W. van ’t Sant, De Buchman-Beweging.

Drukkerij van Haeringen — Den Haag, 1933.


Ds Van ’t Sant heeft in deze brochure een hoogst actueel onderwerp behandeld op alleszins loffelijke wijze. In de Buchman-beweging weet hij zeer wel te onderscheiden tusschen wat goed en kwaad is; zijn beschrijvend gedeelte is sober, maar op de kardinale punten volledig en juist; zijn critiek mild, voorzichtig, maar eerlijk. En m.i. zouden velen, die thans bezwaren inbrengen tegen het feit van Ds v. ’t Sant’s critiek, van die bezwaren ontheven zijn, indien ze even geduldig onderscheidden tusschen werkelijke bedoeling en werkelijk effect als Ds v. ’t Sant het in deze uitnemende brochure doet. Dat het debat over deze critiek op een vergadering |354c| in dit jaar ook hier en daar misschien scheef liep door verwarring van terreinen, heb ik reeds gezegd, en behoeft dus geen herhaling. Worden de gedachten, die ik uitsprak in „Van onbetaalde rekeningen”, juist bevonden, dan is daarmee tevens de mogelijkheid gebleken, dat wie meende te moeten opponeeren tegen Ds v. ’t Sant, het toch eigenlijk met hem geheel en al eens zal willen zijn.


K.S.








a.