De Almanak van het Studentencorps „Fides Quaerit Intellectum” voor het jaar 1929 bevat de volgende tekening:


symbolieke weergave


Op bladzijde 121 staat als toelichting:


L.S.


De hiervóór opgenomen teekening bedoelt een symbolieke weergave van de verschillende zijden van welke één persoon zich kan laten zien, en te gelijk van de verschillende persoonlijkheden die in ’t algemeen te zien zijn.

Immers éénzelfde persoon kan, op verschillende tijden en onder veranderde omstandigheden, nu eens b.v. meer pessimist dan weer meer optimist zijn, al behoeft dit verschil niet direct naar buiten te treden; en van de and’re kant: altijd kan men bij één en dezelfde mensch weer zien dat een bepaalde „persoon” in hem sterker is dan de andere en dus de basis vormt voor wat men ’t karakter noemt. Een absolute pessimist, optimist of wat ook verder, bestaat niet.

De hoogste figuur is „de toeschouwer”, men zou ook kunnen zeggen „de criticus” maar dan dat woord vooral niet bedoelen in de min of meer geijkte zin van „kankeraar” maar eenvoudig: „hij die aandachtig toeziet”, wikt en overweegt en bij zichzelf goedkeurt en afkeurt zonder meer.

Op hem volgen van boven af „de denker” en „de daad”, verdere commentaar hierover is, dunkt me, niet strikt noodig, alleen dit: ook dat de speer van „de daad” en de staf van de toeschouwer een kruis vormen is „met beteekenis” bedoeld, n.l. als aanduiding van het conflict tusschen wat „men doet en de norm waarnaar men zelf ’t gedane beoordeelt of ziet beoordeelen.

De onderste drie zijn v.l.n.r.: „de pessimist, de bidder en de optimist.”

Tenslotte, de trap wil de weg weergeven, die ieder mensch, in welke stemming of omstandigheid hij ook verkeert en van welk karakter hij mag wezen, heeft te gaan n.l. de opwaartsche.

Dat de figuur op de trap oud en gebogen is en op z’n staf leunt, duidt op ’t moeilijk bewandelen van dien weg.

De 13e trede is bereikt en dit slaat wel op ’t Lustrum a maar is een overigens voor de plaat zelf onbelangrijke omstandigheid. Ze is heel algemeen en slaat als geheel niet op een speciale periode, al is ze wel met ’t oog op ’t Lustrum geteekend.

Een feest als ’n Lustrum is immers ook een uiting van wat er in ’t algemeen altijd wel is en geen plotseling opdoemen van geheel vreemde vreugden, sympathiën, capaciteiten etc. die er in ’t algemeen heelemaal niet zijn.


K.

De Gr. b


Terug naar Schilder’s recensie van de Almanak.







a. In 1928 vierde het Studentencorps zijn 13e lustrum (vanaf 1854).


b. Volgens de lijst der corpsleden moet dit wel zijn Ipe Meindert de Graaf (1906-1974), later predikant te Emmer Erfscheidenveen (1935), Rinsumageest (1943) en Voorburg (1947-1970); cf. over hem: De Haas IV,208-209.