Christus’ angsten hebben hun eigen oorzaak

in: De Reformatie, negende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1928v, 52,365v (27 september 1929) a



Vader! Deze drinkbeker . . . .

Lucas 22 : 42.


Dat Christus droevig en zeer beangst was, dat kon maar éénmaal gebeuren in de wereld.

Gelijk deze wereld maar één keer kon geschapen worden, en maar één keer kan vergaan, en gelijk in een menschenleven slechts één keer de geboorte is, en maar één keer de dood, en gelijk het werk, dat God in de bizondere genade doet, ook maar „éénmaal” gebeurt, omdat het in de genade (anders dan in de natuur) maar éénmaal lente (vruchtzetting) en maar éénmaal zomer (vruchtrijping) en maar éénmaal herfst (vruchtgenieting) is, — zóó is óók het lijden van Christus maar éénmaal gebeurd. Het vindt geen repetitie; in heel de wereld niet. Het vindt geen navolging; in heel de wereld niet. Men mag niet zeggen, zooals eens iemand 1) gesproken heeft, dat Gethsemané en Golgotha deel uitmaken van „het” ware leven, dat zij daarbij behooren, zooals de avond en de nacht bij elken dag behooren. Want het ontzaglijke van Gethsemané is, dat het niet tot één „der” dagen behoort, maar, dat het maar op één dag is gebeurd. Beter gezegd: dat het op den éénen dag, op den éénigen dag (des Heeren) is geschied.

Daar loopt, door àl „de” dagen heen, één groote dag.

Dat is de ééne dag des Heeren.

De profeten weten er van, en stemmen dat elkaar volmondig toe, dat de dag des Heeren slechts één dag is. Die dag reikt over al de eeuwen heen. Of, nog beter gezegd: die dag is de dag van al de eeuwen samen. Een eeuw, een tijdperk, is een onderdeel van den éénen „dag des Heeren”. Wanneer een eeuw verspringt, tikt het uurwerk van den dag des Heeren zijn eenen korten, drogen tik. Of eigenlijk, hebben de door menschen kunstmatig en mechanisch ingedeelde eeuwen, en haar komen en gaan, bitter weinig met Gods hemelklok te maken. Gods dag heeft zijn eigen indeeling. Hij rekent met tijdperken, met rijpgeworden processen, met perioden van opgang, blinken, en verzinken, met cultuurverschuivingen en -verdringingen, met reformaties en revoluties, op eigen wijze slechts.

Wanneer een tijdperk in de historie van wereld, kerk, cultuur, is afgerond, en tot vervulling is gebracht, dan slaat de klok, die op den éénen dag des Heeren de wijzers voortschuift vàn de oorsprongen van Genesis 1 : 1 tot de voltooiingen van Openbaring 22 : 21, zijn uurslag, dof, sterk, geweldig. Immers, die dag des Heeren is de dag, waarop God het plan van Zijn raadsbestel uitwerkt. Dit nu is een plan, dat alle eeuwen samenvat in één immens besluit. Die dag heeft zjn morgenschemering in de schepping, zoodra deze opklimt tot het niveau der verlossing in de paradijsbelofte van vrouwenzaad en slangenzaad 2). Die dag des Heeren heeft zijn ochtendstond in de roeping van Abraham, hij heeft zijn verre morgenuren tijdens de sprinkhanen-plaag van Joël, ten tijde van de ballingschap, den terugkeer uit de ballingschap, den herbouw van den tempel in Jeruzalem. Die dag des Heeren komt tot zijn middaguur, wanneer Christus in de wereld verschijnt, en wanneer hij opgeschoven wordt, in dien onverbiddelijken dwang van het steeds maar tikkende uurwerk Gods, tot aan kruis en opstanding toe. Die dag voldraagt zijn middaguur, als de Pinkstergeest de wereld indavert. En die ééne, zelfde, dag neigt tot zijn avondstond gedurende de eeuwen daarna. Hij zal voltooid zijn, wanneer Christus eenmaal graven openscheurt, dooden opwekt, Zijn stoel op sterren sticht, en de wereld, herboren, tot den Vader gaat terugleiden.

Hebben wij nu gezien de dwaasheid, ja, wij durven het zeggen: de blasphemie in de opmerking van daar even, dat Gethsemané en Golgotha tot elken dag behooren, zooals de dag en de nacht bij elken dag behooren?

Ja, als dat waar was, dat er vele analoge dagen waren in het rijk der genade, en als de klacht van den Prediker, dat in de natuur alle dagen komen en gaan, en de zon op- en neergaat, en dat alles wederkeert, wat geweest is b — als die klacht, zeggen we óók aan te heffen viel in de geschiedenis van de evoluties van het rijk der genade, ja, dán zou dit woord niet langer tegen de waarheid zijn. Dan had ieder zijn „olijfberg” en iedereen zijn „golgotha”.

Maar het ontstellende is, dat er maar één dag is in het rijk der hemelen, de ééne dag des Heeren.

En nu de slotsom.

Op één dag kan het maar één keer twaalf uur slaan.

Daarom kan de klok van Gethsemané in de wereld maar één keer slaan.

Licht het woord „éénmaal” uit het titelblad en uit de tekstpagina’s van het boek van Gods besluit uit, en het Christendom is weg, — en alles, wat geloof en hoop en liefde ons leert, is ijdelheid en waan geworden. Als Christus niet opgestaan was, zegt Paulus, wij waren de ellendigste van alle schepselen c. Wij mogen eraan toevoegen — wat dat staat ook in den bijbel —: als hij tweemaal opgestaan was, als Hij ook maar één ding tweemaal had kúnnen doen, wij waren de ellendigste van alle schepselen. Want dan zou de genade aan de natuurwet onderworpen zijn, en de bizondere genade zich hebben vermengd met de algemeene genade. Dan was de Prediker om de genade nog meer vermoeid geweest, dan om de natuur. Een Jezus, die herhaalt, die een drinkbeker meer dan één keer drinken moet, laat ons met Hem den droesembeker drinken. Hij is onze broeder in de misère, maar niet onze Heere in de verlossing. Neem dat woordje eenmaal uit Gods heilige heilsboeken weg, en dan heeft de schrijver van daar straks gelijk, als hij zegt, dat men zijn Gethsemané ook aan zijn schrijftafel kan beleven. Maar laat dat woordje éénmaal staan, en zie dan boven de poort van Gethsemané en in het loover van die boomen Gods, het |365c| brandende geheimschrift staan: „het is den Zoon gezet, eenmaal te sterven, en daarin het oordeel” d; en dan verstaat gij, dan proeft gij bitter als den dood, de blasphemie in de bewering, dat Gethsemané in de wereld eerder zou kunnen zijn geweest, of daarna ooit zou kunnen komen. Gethsemané is niets zonder Christus met Zijn bepaalde werk, Zijn bepaalde verhouding tot God, en Zijn bepaalde middelaarstaak in deze wereld, en zijn bepaalden drinkbeker . . . .! Wie dat bepaalde uitnemen zou uit den hof van Gethsemané, die houdt niets anders over dan waan en ledigheid. Is Gethsemané „een” plaats van „een” drinkbeker? Neen — het is de plaats van dezen drinkbeker, dezen eenigen.

DEZEN drinkbeker!

Vader, Vader, deze beker! Vader, die ééne; daar is hij, . . . . de hand die hem reikt, komt van de bergen der eeuwigheid.


Nu willen wij Christus gelooven.

Ik zeg: wij willen Hem gelooven

Wij willen niet bewijzen, niet betoogen, niet aannemelijk maken, dat Hij gevoeld heeft, dat het woordje „éénmaal” brandde in de lucht en schroeide aan Zijn ziel, want wat maar éénmaal komt, laat ons geen tijd over om te gaan „betoogen”. Wij kunnen slechts die dingen bestudeeren, die duizenden malen gebeuren. Als er maar één ster in de wereld verschoten zou zijn, als er maar één keer een meteoor door de lucht zou suizen, als er maar éénmaal een komeet verschenen was, als er maar éénmaal iemand gestorven was, dan zou niemand het verschijnsel van meteoor, sterren, sterven, kunnen bestudeeren, of — beschrijven.

Houdt men hieraan vast, dan voelt men — en hier keert de punt van het zwaard zich ook tegen veel van onze eigen Christelijke „betoogen” — dan voelt men, zeg ik, ook welke sterke blasphemie er zit in het gaan ontleden, beredeneeren, betoogen, aannemelijk maken, verklaarbaar maken van Christus’ angsten in Gethsemané.

Weg met die blasphemie; doe ze heel ver van u.

Een Christen-denker, die de ervaring van Jezus’ ziel vergelijken wil met die van anderen, en dan daarin eindigen wil, als om te zeggen: mijn zielkundig-vakkundige preek is nu uit, ik heb u de siddering afgeleerd, God zij uw ziel genadig, amen! — wie zulk een preekje, zeg ik, houdt, en aldus besluiten wil, heeft zijn ziel geweld gedaan, heeft stichting genoemd (dat is: opbouw), wat niet anders was dan afbraak; die eet niet het brood uit den hemel in den tempel van Gods recht, maar die knabbelt aan zijn eigen bakbroodje op de ruïne van „zekeren” Jezus, en op die ruïne snijdt hij zijn naam in het hout naast dien van andere bezoekers. Dus kijkt hij genoegelijk van de ruïne van dien „zekeren” Jezus heen in het leven. Doch zijn redeneering miskent het heilsfeit; niet alleen maar in den grond, maar ook reeds in den buitenkant van zijn bestaan.

Neen, — wij gaan enkel maar gelooven.

Gelooven, dat Jezus geleefd heeft in de ontzetting van het woord eenmaal.

Gelooven, alléén maar gelooven, dat Hij geproefd heeft, hoe op den éénen dag des Heeren de wijzer langzaam voortschoof naar het uur van |366a| twaalf, de wijzer van die ééne klok, die voor dien éénen dag slechts was gebouwd.

En in dat geloof, waarvoor wij — God zij geprezen — geen enkel bewijs hebben, in dat geloof, welks onttogenheid aan elk bewijs de roem der dagen is, in dat geloof nemen wij aan, dat Christus in Gethsemané gebeefd heeft voor God, die maar éénmaal hier over Hem bracht, of brengen kon, wat nu Hem overkwam.

Als het niet geopenbaard was, dan zouden wij er niets van weten. Maar door openbaring weten wij: dat de drinkbeker klaar stond. De hand schreef op den muur: mene, mene, tekel, ufarsin e. Alleen de Borg kon het lezen, en kon het niet niet-begrijpen.

De beker.

De hand.

De Borg.


K.S.






1. Joseph Wittig, Leben Jesu in Palästina, Schlesien, und anderswo, München, 1925, II, 253.


2. Want „dag des Heeren” is de verlossingsdag; „dag van God” is enkel scheppingsdag. De „dag van God” wordt na den val „dag des Heeren”.




a. Bewerkt en uitgebreid tot hoofdstuk XVIII in Christus in zijn lijden I1,312-327; cf. I2,369-387.


b. Cf. Pred. 1:2-11.


c. Cf. 1 Kor. 15:19.


d. Cf. Hebr. 9:27.


e. Cf. Dan. 5:25.