Geen Algemeene Verzoening!

in: De Reformatie, negende jaargang, Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1928v, 7,53v (16 november 1928) a



Dr C. Bouma, Geen Algemeene Verzoening.

J.H. Kok — Kampen — 1928.


Hier is nu alles zoowat bij elkaar, waarvan een net mensch tegenwoordig rillen moet. Om te beginnen wordt in de inleiding — „woord vooraf” — beleden, zal ik maar zeggen, dat het boek gegroeid is uit k-e-r-k-b-o-d-e-lectuur. Kerkbode, staat er. Voorts staat in den eersten zin iets over Satan, die het werk des Heeren bestrijden wil. Zoo’n farizeeër toch: satan aan den éénen kant, de auteur met „het werk des Heeren” aan den anderen kant. Het tweede rillendum. Ten derde haalt de schrijver, ook al weer op de eerste bladzijde nog, het woord „dwaling” erbij; en dat is al de grootste dwaling, want de hanteerder van het woord „dwaling” gaat uit van de idee der bestaansmogelijkheid, ja zelfs, bestaanswerkelijkheid van de rechtzinnigheid; en als je dan weet, dat op de titelpagina een gereformeerde dominee vermeld wordt, nu, enfin. Dàn haalt de auteur op de derde bladzijde dezen zin uit zijn groezeligen inktpot: „Onze eeuw is bang voor hoekige personen en voor hoekige stelsels en systemen”. En hij drinkt blijkbaar geen Catz na de schriftuur dezes volzins. En als je dan ten vijfde weet, dat dit boek aan polemiek doet, u hoort goed: p-o-l-e-m-i-e-k; en dat het over een d-o-g-m-a gaat, en dan nog wel over het náárste dogma, dat er zoo ongeveer in de hoogmoedige dordtsche zielen uit den bodem van hun onderbewustzijn getrokken is: het dogma van de particuliere genade, en dus van de niet-algemeene-verzoening; en als je dan ten zevende weet, dat er een apart hoofdstuk in voorkomt, met dezen volslagen onzin: „gereformeerd is schriftuurlijk”; en ten achtste, dat er een apart hoofdstuk wordt besteed aan het weg-werken van „moeilijkheden”, natuurlijk zoo’n |53b| gladstrijken van oneffenheden, die een eerbiedig mensch laat staan, maar die hier natuurlijk worden geplooid en sofistisch weggeredeneerd, wel, wel, dan heb je genoeg van het boek, en werpt het weg in den hoek van, enfin, waar ook je lijfblad tenslotte in moet, met je gebroken glaasjes. Je belt maar bij dien scribent aan, als je moeilijkheden hebt. Maar ’t is er dan ook het adres naar.

*

Geachte lezer, dit is een recensie, in den stijl van den hedendaagschen mensch van onderscheiden kleur. De zetter mag, wat mij betreft, ook wel de hoofdletters gebruiken voor dezen H.M.

*

Maar nu, onder ons, gereformeerden, gezegd, kijk eens, wij zin nog niet aan dezen Hedendaagschen Mensch heelemaal verkocht. En ik wou u eens erop wijzen, dat behalve die andere dingen, acht geloof ik nog, dat ik noemde, die de Hedendaagsche dadelijk zou vinden, en op zijn weg zou lèggen, omdat hij toch in elk geval Skandala — struikelblokken — hebben wil, opdat zijn geestelijke auto nooit kome in ons land — ik repeteer: ik wou u graag vertellen, dat behalve die 8 dingen van daar straks, in de inleiding ook het woord „evangelisatie” staat.

Evangelisatie.

Evangelisatie.

En nu is de auto, die straks pech hebben wil, van Z.M. en H.M. wel te verstaan, al lang dat ééne woord voorbijgeraasd. Hij vindt, indien Hij ’t altemet nog even mocht hebben opgemerkt, hij vindt het hoogstens de vrome franje aan het kleed van dezen rasechten farizeeër Bouma, met zijn „griffermeerd is schrif-túúr-lijk”.

Maar, gereformeerden, och, staat nu eens even stil. Laat den H.M. razen, en kijkt eens uit uw eigen oogen.

Dan grijpt ge straks naar dit boek. Omdat ge dan daaraan weer eens ontleenen kunt — en dat is voor u ook heelemaal niet overbodig — deze gedachte: dat oude dogmata toch ook beteekenis hebben |53c| voor de praktijk van het evangelisatiewerk. Ja, ge gaat het straks òmkeeren — en dat is de verdienste van dit goede boek: ge gaat begrijpen, dat evangelisatie, ontferming, wijde uitgang tot de anderen, tot de wereld, nooit los kan zijn van de zelfbezinning, van de gehoorzaamheid, van het dogma enz. der kerk; want anders verloopt het allemaal in liefhebberij, die bij de week bloedarmoediger, bleek- en wijsneuziger wordt. Dan leert ge zien, dat ook polemiek iets moois heeft, een grooten loon, die evenwel, zooals alle echte loon, niet dadelijk uitbetaald wordt, en daarom den H.M. niet bevalt; en dat de teruggang naar de zelfbezinning inzake het hier besproken dogma goed is, zal onze gereformeerde evangelisatie eigen karakter en trouw en gehoorzaamheid betoonen aan God, die ons er toe riep.

Lees dit boek met aandacht. Het is in den besten zin van het woord populair, duidelijk geschreven, goed beheerscht, actueel, en het bewijst, dat men polemiseeren en strijden en zich verengen kan, met bewustheid en om Gods wil en — toch nog een goede ziel hebben.

Natuurlijk zijn er heerlijk tevreden menschen, die dr Bouma nu „hooghartig” vinden. Want hij zegt hardop, niet in één der antichambres Petri Stastoks, waar het wèl oirbaar is, doch hij zegt het met drukinkt, dat een ander het verkeerd ziet. Dus is hij zeker hooghartig, en verwerpelijk geacht. Dat overkomt meer menschen, collega. Maar wie het zeggen, lezen gewoonlijk niet, of maar half, wat ze verwerpen. En — dit is niet voor mijn collega, maar voor het vereerde Publiek —: deze polemicus, en al dat andere meer, die staat ook op straat te preeken. Uedele ook?

*

Dit alles, lezer, is min of meer ter introductie van de introductie van dr Bouma’s boek.

En wat zal ik verder ervan zeggen? De titel zegt open en rond, waar het boek over spreekt.

En nu is de beurt aan ons. Ik geloof, dat het voor onzen tijd broodnoodig is, weer eens dogmatische verhandelingen te gaan lezen. Men heeft er veel te |54a| gemakkelijk zich van ontdaan; want men maakte van een vaak gerechtvaardigd protest tegen den vorm, waarin ze vroeger soms gegoten werden een des te meer òngemotiveerd protest tegen hun inhoud, en vraagstelling.

Een dogma als hier behandeld wordt, is, we weten het allen, niet nieuw. Zijn populaire behandeling evenmin. Men behoeft, om maar een voorbeeld te geven, slechts te denken aan dr Kuyper’s „Dat de genade particulier is”.

Maar het werk van dr Bouma wil dan ook allerminst de aandacht afleiden van wat dr Kuyper en anderen ons gaven.

Zijn bedoeling is allereerst praktisch.

Het is er hem om te doen, het vraagstuk van de algemeene of niet-algemeene verzoening te bespreken in onmiddellijk verband met de vraagstukken van den laatsten tijd, gelijk ze in het evangelisatie-werk zich naar boven hebben opgedrongen. Dit boek, over een in sommiger oog versleten onderwerp is in dien zin ten hoogste actueel. Laat ons nuchter zien: er zijn natuurlijk weer ethische en andere verlichte en hun tijd bijhoudende menschen, die al dadelijk bij het lezen van den titel met zichzelf hebben afgesproken, dat zoo’n werk natúúrlijk uit-den-tijd is, en dat zij de spanning van dezen tijd, dezen gistenden tijd, en wat daar verder volgt, toch wel wat meer gelieven te voelen; waarmee ze dan zoo dadelijk zullen beginnen. Maar ik keer het om. Het onderwerp is van dezen tijd, en zijn behandeling ook. En de geboortegeschiedenis van dr Bouma’s boek is tegelijk de geschiedenis van den praktischen arbeid en van het „praktisch christendom”. Terwijl de anderen, die zich graag illuminaten noemen, refereeren over de spanning, en des te vaker over het koninkrijk der hemelen, naar gelang zij de kerk op aarde verlaten en vertroebelen en verscheuren; en des te vaker over de zaaiers, naar gelang zij den aard van het zaad (hetwelk is het Woord b) maar niet durven behandelen; ik zeg, terwijl dit gebeurt aan den kant der verlichte lieden dezer eeuw, daar is onder de verachtelingen der orthodoxie aan den éénen kant Johan de Heer aan het evangeliseeren en aan den anderen kant de gereformeerde mensch (veel meer, en veel vaker, en veel pluriformer, dan men weet, want niet iedereen laat zijn opera omnia in de krant zetten).

Uit de botsing van beide standpunt is dit boek geboren.

Zegt men nu nog, dat het dogma buiten de praktijk staat, en dat het dogma geen beteekenis heeft voor het praktische leven?

Of dat een boek als dit, zijn tijd niet bijhoudt en daarom de onderwerpen van vroeger ophaalt zonder gezicht op het spanningsvolle koninkrijk der hemelen?

En wat nog meer aan Barth — en dien dan nog misverstaan — te ontleenen is?

Hier is de spanning, en praktische daad, maar een baseeren daarvan op het Woord.

En eigenlijk zit dáár de kneep; want heel wat van de thans zeer Verlichten willen maar niet weten, dat ze daarvan niet gediend zijn.

*

Tenslotte nog de praktische opmerking, dat dr Bouma niet abstrakte redeneeringen of schoolsche bewijsvoering geeft, maar rustig en voor ieder verstaanbaar redeneert. Smakelijk en aan één stuk door.


K.S.








a.


b. Cf. Luk. 8:11.