Het kopje thee

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

7e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1926-1927
1,7 (1 oktober 1926)

a



Verschenen is een geschrift van Lucien Brulez: Holländische Philosophie (Ferdinand Hirt in Breslau, 1926) b. Daar trof me op bl. 111 deze zin:

. . . A. Kuyper, der in den Anfangsgründen seiner groszen (calvinistischen) Theologie erstaunlich richtige und tiefe erkenntnistheoretische Ansichten entwickelte . . .

Op gevaar af, dat een christelijk-gereformeerde kerkbode dit zinnetje mishandelt (gelijk onlangs het boek |7b| van dr Wielenga te beurt viel: In de School der Wijsbegeerte) om te bewijzen, dat de Afscheiding toch veel beter was dan de Doleantie, en dat de laatste de filosofie heeft gebracht in de kerk (wat natuurlijk net zoo min waar is, als b.v. de bewering, dat dr Kuyper wel eens in een sportpak de bergen beklom, anders dan De Cock, bewijzen zou dat de Dolantie, anders dan de Afscheiding, de „cultuur” liet overwoekeren het erf der theologie); en op gevaar af, dat iemand meenen mocht, dat ik het met het boekje van Brulez eens ben (wat niet het geval is) wil ik toch op deze uitlating wijzen. Want zij heeft haar waarde. Velen zeggen tegenwoordig: wij moeten in de Geref. kerken de kennistheorie gaan uitwerken in den opbouw der confessie en de kennistheoretische vraagstukken gaan ter hand nemen, want we hebben daar nog niets voor gekregen tot nu toe. Maar een buitenstaander constateert, dat dr A. Kuyper ons voorloopig werk genoeg gegeven heeft, en dat de bewering, dat wij nog niets hebben, en zonder verloochening van de historie met blanco mandaat zouden kunnen beginnen, onjuist is.

Brulez drukt Kuypers portret genoeglijk naast dat van Bolland af; de Wekker hoore. Maar velen zeggen: ik ben bezwaard vanwege Assen; want — ik citeer uit het hoofd — de groote mannen ontbreken tegenwoordig, die ons het verlossende woord kunnen spreken; we hebben ze niet meer. Wel ja; alsof Kuyper en Bavinck niet elken dag nog onder ons te raadplegen zijn in hun boeken. Hebben we ze niet? Misschien worden ze door de klagers niet gelezen.

Brulez zegt, bl. 114:

Es dauert Jahre, bevor man von holländischen Bekannten zu einem „kopje Thee” eingeladen wird . . .

Hollanders zijn zoo stijf m.a.w.; ze moeten u eerst eens goed bekijken, voordat ge op een kopje thee gevraagd wordt.

Ik geloof, dat het aan de invitatie op een kopje thee niet ontbreekt. Barth komt op de thee, en Kant, en waarlijk Kuyper en Bavinck krijgen soms ook een vereerende uitnoodiging. Maar het was te wenschen, dat men wat minder theepraatjes hield en hen meenam (want ze zijn er nog) naar de studeerkamer. Wie dan, een paar jaar na de begrafenis van Kuyper en Bavinck, over Assen heen kweelt: wij hebben geen groote mannen meer, o Zwitsers, komt over en helpt ons, . . . die bedenke, dat hier een duitscher naast elkaar en achter elkaar behandelt: D. Wyttenbach, Van Heusde, Opzoomer, Allard Pierson, Multatuli, Bolland, Heymans, A. Kuyper. Als nu de heer Brulez door vele bezwaarden eens op de thee gevraagd wordt, dan krijgt waarlijk dr A. Kuyper ook nog eens een beurt. Wie weet, of men al tea-end niet ontdekt, dat hij toch ook wel wat nieuws gezegd heeft, dat men eerst kennen moet, wil men gaan uitbouwen.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Lucien Brulez (1891-?), Holländische Philosophie, Breslau (Ferdinand Hirt) 1926 (Jedermanns Bücherei. Abt. Philosophie).

c.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001