Herhaald èn beslissend roepen

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
51,359 (17 september 1926)

a



Opdat vervuld zou worden, hetgeen gesproken is door den profeet, zeggende: Uit Egypte heb ik Mijn Zoon geroepen.

Matth. 2 : 15.


Is, gelijk gezegd is, „de wereldgeschiedenis het wereldgericht”? Neen, de wereldgeschiedenis is het uitstel van het wereldgericht. En dit uitstel opent den weg niet slechts voor het uit-stellen van het oordeel, maar ook voor het in-stellen van de barmhartigheid. Want door tusschen de eerste zonde en het uiterste gericht een geschiedenis van vele eeuwen in te schuiven, opent God Zich den weg voor de zending van Zijn Zoon.

Dus is de geschiedenis slechts te verstaan als een worsteling van de barmhartigheid tegen het oordeel. In den algemeensten zin van het woord geldt hier, wat de Schrift tot in bizonderheden uitwerkt: de barmhartigheid roemt tegen het oordeel b. En dit roemen der barmhartigheid verklaart ook de geschiedenis van de kerk. Want het oordeel begint van het huis Gods c. Dus roept dat oordeel tegen Gods huis; de roep van Zijn oordeel loutert Gods zonen en zuivert Zijn huis. En in zulke dagen moet Gods volk naar Egypte, om zwart te worden van dienstbaarheid; zoo leert dat volk weer roepen om de vrijheid, die het anders lichtvaardig verspeelt. Maar roepen Gods zonen weer uit de diepte tot God, dan roemt de barmhartigheid tegen het oordeel. En in zulke dagen roept God Zijn zonen uit Egypte tot de vrijheid.

Zoo verging het Israël. Heel dat volk is Gods eerstgeboren zoon; God zelf laat het onder dien eerenaam bij den farao aandienen straks d. Die zoon moest naar Egypte. Want toen de patriarchen Jozef als slaaf verkochten naar Egypte, toen verkochten zij tegelijk zichzelf: immers, zij gaven de geestelijke vrijheid van Israël’s huis prijs voor enkele zilverlingen, uit de hand der heidenen gebeurd. Zij hebben hun erfgoed, hun pretentie van vrije zonen verkocht. Straks is het de roep van het oordeel, dat zij, die de zonen zijn, als smeekelingen naar Egypte moeten, omdat het brood niet in de schuren der vrije zonen, maar in dat der knechtelijke heidenen opgetast ligt door God. Brood vragen en belasting opbrengen e — het is het oordeel over wie de vrijheid verkwanselden van hun eigen huis. Doch als het zuchten van het patriarchenzaad opklimt uit Egypte’s steenovens tot Gods troon, dan roemt weer de barmhartigheid tegen het oordeel; en onder Mozes’ geleide roept God Israël, dien eerstgeboren zoon, uit Egypte.

God riep. Maar Hij moet wederom roepen. Want Hosea weet het: Israël zoekt straks de Baäls weer op en verkoopt zijn vrijheid weer in zondedienst (vs 2 f). Als God dezen zoon vandaag uit Egypte roept, dan moet Hij hem morgen weer er uit roepen. Want in dezen zoon woont de zonde, en de zonde is — de trek naar Egypte. Zoo moet God roepen en telkens weder roepen. De barmhartigheid roemt wel tegen het oordeel, doch als God niet verder komt dan tot dezen zoon van het vleeschelijk Israël, dan is de roem van de barmhartigheid ijdel. Wie roemt, moet ook metterdaad triumfeeren. De barmhartigheid moet het oordeel volkomen overwinnen. God moet eenmaal een Zoon roepen, dien Hij maar éénmaal heeft te roepen uit Egypte. Als die Groote Zoon niet komt, dan is Gods roepen vergeefsch.

Want bij den mensch is de verlossing niet. Zijn zonde maakt, dat het pleit tusschen barmhartigheid en oordeel onbeslist blijft. Hij pleit tegen zijn eigen pleiter in en trekt voordurend uit en in Egypte. |359b|

Neen, niet in den mensch komt de geschiedenis tot haar rust.

*

Niet in den mensch keert de geschiedenis weder tot haar rust, noch, die haar maakt, tot de Zijne. Zoolang des menschen zonde begeert tegen de vrijheid, die uit God is, zoolang is de worsteling van de barmhartigheid tegen het oordeel telkens weer noodig; want zij breekt niet door tot overwinning.

Maar wat den zoon, die uit de aarde aardsch was, onmogelijk was, dat heeft God in den Zoon, die uit de hemelen is g, gewrocht. De groote Zoon is gekomen; Jezus Christus is Zijn naam. En deze is Gods eeniggeboren Zoon in veel hooger zin, dan Israël heeten kon. Ook over dezen Zoon komen de bange dagen als Jozef Zijn goud en wierook en myrrhe verspeelt voor de reis naar Egypte om wederom uit Egypte’s hand te leven. Toen riep het oordeel tegen de heilige familie, tegen het huis Gods, omdat het Kind „van het begin zijner menschwording tot het einde zijns levens op aarde den last van den toorn Gods tegen de zonde dragen” h komt. Daarom gaat de Zoon naar Egypte. Maar nu geschiedt het wonder: Gods Zoon is nu in Egypte, doch in Hem woont, anders dan in zijn vaderen, de zonde niet. En de zonde is de trek naar Egypte. In Hem is de trek naar Egypte niet. Als God dezen Zoon zendt, dan zal Hij wel gaan. Hij zal altijd gewillig gaan naar Egypte; Hij zal tot het einde toe naar Egypte gaan, want het is de tijd der vervulling van de profetie, en daarom moet Hij altijd gewillig naar de dienstbaarheid van Egypte, totdat Hij wordt gekruist in de stad, die geestelijk genaamd wordt: Egypte (Openb. 11 : 8). Maar — in Egypte zijne, en Egypte’s brood etende, zal Hij nochtans niet van Egypte zijn. Niets, dat Egyptisch is, zal in Hem zijn. Want Hij is de Heilige Gods, afgescheiden van de zondaren en hooger dan de hemelen geworden i.

Roept God dezen Zoon straks uit Egypte, dan is daarin Gods roepen tot Zijn rust gekomen. Eénmaal roepen is nu genoeg. In de kinderziel van Christus is geen zonde; straks zal hij in Nazareth zijn ouders niet voor niets laten roepen, omdat Hij Zijn Vader in den hemel niet voor niets laat roepen, zooals Hosea van Israël moest klagen. Hij zal geen baäl dienen, maar altijd zijn in de dingen Zijns Vaders j, omdat Hij Israëls ware en zuivere Zoon is.

Dat nu de barmhartigheid roeme tegen het oordeel, want zij is thans bezig, het oordeel te overwinnen. Egypte zal in der eeuwigheid Gods vrije zonen niet meer knechten. God heeft Zijn Zoon, den Eenigen, uit Egypte geroepen. Wat het volk Israël doorleefde, is in Jezus Christus niet alleen tot vervulling gebracht, zooals de schaduw in de werkelijkheid, maar het is ook van alle zondig inkruipsel verlost. Het is tot volkomenheid gebracht door zuivering. Israëls geschiedenis is een dwaze kringloop zonder den Christus. Maar nu de Christus die geschiedenis in Zichzelf vervult en op Zichzelf doet aanloopen, nu zien wij in Israëls zig-zag-lijn en in Jozefs en Maria’s uitersten tranengang de rechte lijn van Gods wil, die alle geschiedenis in den Christus verklaart en te rusten brengt. Christus alleen is de rust der geschiedenis. Want de strijd tusschen barmhartigheid en oordeel wordt door Hem beslist. De barmhartigheid roemt tegen het oordeel; doch het zij nu verre van haar, dat zij zou roemen buiten de maat. De Zoon is geroepen en heeft God verhoord.


K. S.




a. Bewerkt in Goud, wierook en myrrhe, 10v (8 en 9 januari), onder de titels ‘Roepen en wederom roepen’ en ‘Roepen voor altoos’. Zo opgenomen in VWS I,99-102.

b. Vgl. Jakobus 2:13.

c. Vgl. 1Petrus 4:17.

d. Vgl. Exodus 4:22v.

e. Vgl. Matteüs 17:25.

f. Vgl. Hosea 11:2.

g. Vgl. 1Korintiërs 15:47.

h. Vgl. Heidelbergse Catechismus, Zondag 15, antwoord 37.

i. Vgl. Hebreeën 7:26.

j. Vgl. Lucas 2:49.






deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001