Gezag en ervaring

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
50,355 (10 september 1926)

a



Doch Johannes weigerde hem zeer.

Matth. 3 : 14.


Zóó sprak eens Johannes: ik ben niet geschikt Jezus de sandalen los te maken . . . En toen Jezus kort daarna bij hem kwam en zeide: Johannes, doop uw Messias, — toen heeft hij bewezen, dat deze belijdenis geen gelegenheids-, maar een verlegenheidswoord geweest was. Hij weigert. Hij weigert bij herhaling. Hij weigert aanhoudend, zooals de grondtekst bewijst. En wij begrijpen dat wel. Maar wij mogen het daarom nog niet goedkeuren. Zijn hart spreekt wel; maar het hart, het gevoel heeft niet te beslissen. Jezus moet beslissen. Tot hem mag niemand ooit „neen” zeggen; hij heeft altijd recht op „ja, ja”. Ja, bij herhaling. Ja, ook al begrijpen we Hem niet in Zijn verlangens en geboden.

Maar Johannes zègt: neen. Moet de mindere den meerdere doopen? Die doopt, bedient het ambt; en die gedoopt wordt, erkent het. De dooper treedt op als de meerdere, de gedoopte als de mindere. Kan dat wel? Christus is toch de meerdere? Hij moet zegenen, maar niet gezegend wòrden. Hij moet doopen met Geest en vuur b, maar niet gedoopt worden, vindt Johannes.

Nu denken we aan den brief aan de Hebreeën c. Daar gaat het over de ontmoeting van Abraham met Melchizedek. Daabij bleek Melchizedek de meeste en Abraham de minste. Want Melchizedek zegende Abraham, die voor hem neerknielde; en — de man die zegent is immers meer dan die gezegend wordt? En — Abraham gaf aan Melchizedek de „tienden” van den behaalden buit. En wederom — iemand, die de tienden aanneemt is de meeste, die ze opbrengt is de minste. Nu ziet de Hebreeërsbrief daarin iets hoogers: in Abraham en Melchizedek was een ontmoeting van Aäron en Christus. Aäron is Abrahams zoon; toen Abraham de meerderheid van Melchizedek erkende, toen erkende dus óók reeds Aäron, dat Melchizedek meerder was, dan hij ooit zou zijn; en dat Melchizedeks priesterschap het zijne overtrof. En omdat nu Melchizedek type van Christus is, daarom heeft het priesterschap van Aäron reeds gebukt gelegen voor den beteren priester naar Melchizedeks orde, dat is voor den Christus.

De Dooper heeft den brief aan de Hebreeën nooit gelezen. Maar gedachten als hierin vertolkt zijn, heeft ook zijn geest uitgebroed. Hij was een Aäronskind, zoowel van vaders- als moeders-zijde. Maar hij heeft in de woestijn gezien, dat Aärons priesterschap in der eeuwigheid niet kan verlossen. Hij heeft ook den priesterdienst van Aärons orde niet begeerd. En nu staat daar bij den Jordaan Johannes tegenover Jezus. Twee familieleden ontmoeten elkander. Ja, maar ook: Aäron en Melchizedek ontmoeten elkander. En weer knielt Aäron. Hij zegt wederom: gij zijt de meerdere. Zegen mij, gij zijt de meeste. Ik moet u niet doopen, gij moet het mij doen. De meerdere moet de mindere zegenen . . .

Maar dit ontroert ons: terwijl Johannes, de Aäroniet, de meerderheid van den Christus belijdt, daar komt hij in hetzelfde uur tot ongehoorzaamheid. Hij weigert. Hij weigert sterk. Hij erkent de meerderheid, hij vraagt om den zegen en knielt voor den Meerdere dan Melchizedek. Maar tegelijk wordt hij dienstweigeraar. Hij geeft de tienden niet af. Want de gehoorzaamheid geven, dat is: de tienden geven.

Leer hieruit, o mensch, een diepe les. Johannes is verslagen om de grootheid van Christus; maar hij wil in dit critieke oogenblik de vraag van meerderheid en minderheid ten deele uit zichzelf |355b| beslissen. En dat brengt hem tot die smartelijke ironie, dat hij in hetzelfde oogenblik de mindere wil zijn en alle tienden geven wil, en tegelijk de mindere niet wil zijn en den tol der volstrekte onderwerping weigert. Hij weigert zeer. Het is dienstweigering onder dienstbelijdenis. En deze tragische verwarring leert ons: dat Christus’ gezag niet zoo klein is, als wij dat gezag ervaren en doorzien. Christus’ gezag gaat boven onze ervaring uit en daartegen in, als het moet. Onze ervaring kan uit zichzelf geen profetie vervullen; noch de typische ontmoeting van Abraham en Melchizedek in vrome naïviteit herhaling geven zonder bederf en bezoedeling. Met de ervaringzonder meer” geven wij als vroomheid uit wat inderdaad is een tegenstrijdigheid èn een vergissing. De ervaringschristen belijdt wel de dienstbaarheid, maar weigert toch den dienst, als hij uit zichzelf zijn plaats tegenover Christus bepalen wil. Niet onze ervaring spreekt het rechte oordeel over den Christus, maar de Christus spreekt het rechte oordeel over onze ervaring; want de tienden geven, dat is gezegend worden, en dat alleen.


K. S.




a. Bewerkt in Goud, wierook en myrrhe, 27 (25 januari), onder de titel ‘Gezag en ervaring’. Zo opgenomen in VWS I,122-123.

b. Vgl. Matteüs 3:11.

c. Vgl. HebreeËn 7.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001