Onbevredigende bevrediging

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
38,296 (18 juni 1926)

a



Indien de ernstige menschen onder de aanhangers van Dr Geelkerken kennis nemen van de zeer breede argumentatie, die de tegen zijn anti-kerkelijke actie zich keerende pers tegen zijn standpunt ontwikkelt, en daarnaast zich eens de vraag voorleggen, hoe op al die dingen geantwoord wordt door hem en zijn pers, dan moeten zij hun indruk in het allergunstig ste geval wel samenvatten in het woord „onbevredigende bevrediging”. Want er wordt niet veel gedaan aan ernstige weerlegging. Prof. Lindeboom schrijft in „De Wachter”: b

Van al de lange redeneeringen van Dr Geelkerken c.s. is dit zeer opmerkelijk, en voor geheel die „bezwaarden”-beweging waarlijk kenmerkend, dat daarin |296b| ontbreekt elke poging tot wederlegging van het Dogmatisch-Exegetisch Rapport, door de Synode met algemeene instemming aanvaard.

In gelijken zin vraagt Ds Kouwenhoven in het „Leidsch Kerkbl.”:

Worden de argumenten dezer verschillende schrijvers nu door bezwaarden of anderen weerlegd? Wordt stelling tegenover stelling geponeerd, en met deugdelijke argumenten gestaafd? Hoogstens bemerkt ge dit op een enkel kerkrechtelijk punt, waarin wederzijds met een beroep op verschillende citaten van prof. Rutgers en anderen gewerkt wordt. Maar overigens redeneert en schrijft men langs elkander heen. Elke week komt men weer met dezelfde punten aandragen, alsof die nog nooit tegengesproken zijn.

Ja, wèl het kerkrecht. Heden de wijsbegeerte, morgen het Oostersch licht, overmorgen het kerkrecht. Vandaag Kant, morgen Jeremias, overmorgen Voetius.

„Doch de gemeente late zich door dit alles niet van de wijs brengen.”

Zij luistere naar de stem van de „Amst. Kerkb.”:

Maar hoofdzaak is en blijft de groote vraag inzake de afwijking van de Belijdenis, waaraan dr Geelkerken schuldig staat met alle anderen, die zich nevens hem stellen tegenover de Synode van Assen.

Dat blijft de zaak, die door ons op den voorgrond moet worden geplaatst, omdat het daarbij gaat om het fundamenteele artikel in onze kerken.

Laat een ieder dat wel in het oog houden. Met eene zeer begrijpelijke taktiek zoekt men dit te verdoezelen.

Niet graag zou ik ieder, die over het kerkrecht spreekt, van het volgen van een zekere „tactiek” verdenken. Maar dat er bij meer dan één wèl zoo iets is, valt m.i. kwalijk te loochenen. Terwijl men begon met exegese en Schrift, daar is nu alles kerkrecht und kein Ende.

Maar wezenlijk bezwaarden kunnen toch niet zoo gauw tevreden gesteld worden? Zij zullen niet graag op punt 2 overgaan, als punt 1 niet eerst àfgehandeld is. Ik stel me voor, dat de ernstige bezwaarden zeer onbevredigd zullen zijn, omdat die hen leiden, altijd weer wat nieuws aansnijden, zonder eerst de argumenten over de andere, voorgaande kwesties, te beantwoorden.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. Lucas Lindeboom (1845-1933), ‘De werkelijkheid der Paradijsboomen’, De Wachter 24 (1925v) 30 (11 juni 1926), openingsalinea.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001