Ds H.C. v.d. Brink over veel, ook over het „naarstig toezien”

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
32,249 (7 mei 1926)

a



In de „Geld. Kerkb.” herinnert Ds Renting aan onderstaande regelen van Ds H.C. v.d. Brink in zijn brochure tegen de Ethischen b:

Zoodat het volstrekt niet te verwonderen is, dat in onzen tijd, die schier alles op losse schroeven zet, de Ethische richting wint aan invloed, dank zij vooral de dusgenaamde eenheidsbeweging, welke haar bakermat en vuurhaard vindt in de Nederlandsche Christelijke Studenten-Vereeniging. Terecht gaan dan ook reeds in onze kerkelijke vergaderingen stemmen op, die er op aandringen de candidaten tot den Heiligen dienst inzonderheid te onderzoeken op het stuk van het geloof aan de Heilige Schrift. Ook bij het na-examen, waaraan tal van onze Christelijke onderwijzers en onderwijzeressen zich onderwerpen, mag de wacht bij het beginsel wel getrouw worden waargenomen.

Men ziet, dat deze woorden nog al duidelijk spreken.

Zóó duidelijk, dat ik na lezing ervan me nog eens verdiepte in de brochure van Ds H.C. v.d. Brink: „De Ethischen en de Christus” c. Ik vond daar o.m. de volgende uitspraken; ter wille van de ongunst der tijden, onderstreep ik enkele uitdrukkingen, die, als ik of een ander volgeling der Gereformeerde Synode ze zeide, onmiddellijk een — we zullen bij de zachtere hulpmiddelen blijven |249b| — advertentie van een uitgever, of een betiteling met den term „Calvinistje” van een uitgever-redacteur, of ook met den naam van „preciese, conservatieve, of broertje van „De Heraut”, of lichtelijk verdwaasde van „De Reformatie”” van een ander op den hals zouden halen; en toch zijn ze van Ds H.C. v.d. Brink, medestander van Dr J.G. Geelkerken en ondersteuner van deszelfs lichtelijk opgekomen ideeën. Hier volgt wat ik o.m. las:

„dat deze Ethische gevoelens niet overeenkomen met Gods Woord en dus ook niet met onze Belijdenis . . . (blz. 5) . . . Zoo er maar is een eenvoudig, kinderlijk geloof in de Heilige Schrift, dat wel niet tot begrijpen, doch tot aanbidding leidt . . . (blz. 6) . . . Inzonderheid dient gelezen en gekend te worden het tweede hoofdstuk der Dordtsche Leerregels, daar de afwijkende gevoelens der Ethischen vrijwel overeenkomen met de dwalingen van de Remonstranten der zeventiende eeuw (7) . . . De Dogmatici der 17e en 18e eeuw — dat zijn onze beste, Gereformeerde godgeleerden! (14) . . . Tot welke ongerijmdheid vervalt men toch, als men, in steê van ootmoedig-geloovend te putten uit de bron des Woords, naar eigen philosophie van het menschelijk standpunt uit de verborgenheden des heils gaat verklaren! (15) . . . De Ethischen leggen terecht nadruk op de machtige beteekenis van het feit der opstanding, al ontbreekt het ook hier niet aan uitdrukkingen, welke het feit wat zwevend maken (19) . . . De grondslag van het huis onze hope wordt op deze wijze geheel veranderd en de vastigheid van dit gebouw op bedenkelijke wijze ondermijnd (20-21) . . . Een flink catechisant zal het [beroep van Prof. Gunning op den Bijbel, K. S.] wel weten te weerleggen [maar tegenwoordig beteekenen al onze professoren niet veel bij vele lezers van ds v.d. B. — K. S.] (22) . . . De Ethische richting levert groot gevaar op voor ons en voor onze kinderen (24) . . . Van samenwerking met de Ethischen kan op kerkelijk terrein in het geheel niet en op ander gebied slechts ten deele en onder zekere voorwaarden sprake zijn. . . . Ook bij den arbeid in de Zending en de Evangelisatie is samenwerking zoo beslist mogelijk buitengesloten (24-25) . . . zoo wij door genade minnaars zijn der prediking van het zuivere Evangelie, van den vollen raad Gods ter zaligheid, kunnen wij niet hand aan hand gaan met degenen, die nog wel het Evangelie verkondigen, maar „onder een deksel”. (25) . . . Ook willen wij met name onze jongelieden ernstig waarschuwen tegen het samengaan met de Ethischen in allerlei vereenigingen en kringen, zooals Bonden voor jonge meisjes, jongelings- en knapenvereenigingen, Zendingsstudiekringen, studentenvereenigingen, enz.

Het schijnt wel mooi onder de leuze van toenadering, verbroedering en eenheid; onder het bekende zeggen, dat wij elkander over de kerkmuren heen de broederhand moeten reiken, met elkander saam te komen tot het bespreken van Gods Woord en het bevorderen der komst van Gods koninkrijk op allerlei terrein. Maar de ervaring leert, dat wie niet vaststaan in hun belijdenis — en die zijn toch onder de jeugdigen van jaren verreweg de meerderheid — zich door het zoet gefluit van den ethischen vogelaar laten bekoren en op den dwaalweg vervallen; terwijl de enkelingen, die vasthouden aan hun belijdenis en daarvoor uitkomen, met het tegendeel van Ethische liefelijkheden kennis maken en weldra zich genoodzaakt zien tot heengaan. De eenheidsbeweging onzer dagen is schoon, maar ze zoeke geen eenheid, waar die niet te vinden is, omdat ze niet bestaat. Een synthese, een samenvloeiing van de Ethische en de Gereformeerde richting is onbereikbaar. En „Ethisch-Gereformeerd” is een contradictie in terminis (d.i. tegenspraak tusschen de woorden zelve), het speciaal-ethische is in lijnrechten strijd met het speciaal-gereformeerde; en de elementen van waarheid, welke de Ethische leer bevat, zijn, maar dan in hun vollen, veelzijdigen omvang, in de Gereformeerde leer begrepen en aan deze ontleend.

Men ziet, dat hier zoo enkele van die gezegden zijn, die elken discipel van Dr J.G. Geelkerken en van Ds H.C. v.d. Brink van vandaag zouden doen zeggen, dat dat natúúrlijk kwam uit het „Gereformeerd Jongelingsblad,” of de „Amsterdamsche Kerkbode”, of „De Heraut” of „De Reformatie” of zoo’n k-e-r-k-b-o-d-e. Maar het zijn de woorden van Ds H.C. v.d. Brink.

Na lezing en bewaring dezer woorden trof mij de kroniek in „Geref. Theol. Tijdschrift” d, waarin Dr J. Waterink (maar die is ook maar van „De Reformatie”) reeds den tweeden gang opdient van het aan Ds H.C. v.d. Brink voorgelegde menu van keurspijzen uit diens eigen keuken. De kroniek is voor onze ruimte veel te groot.

Daarom beperken we ons tot de opmerkingen, dat Ds H.C. v.d. Brink vroeger dit beweerd heeft, gelijk door Dr Waterink hem herinnerd wordt:

. . . uit de keuze der sprekers, die zij o.a. op haar zomerconferenties laat optreden blijkt genoeg (omtrent) haar beginsel en methode. . . . Voor de Gereformeerden is in de N.C.S.V. juist om haar algemeen christelijke beginselen en haar methodistische werkwijze geen plaats. Dat zoovele gereformeerde studenten . . . lid zijn van de N.C.S.V. . . . dat vind ik een van die bedroevende verschijnselen, die erop wijzen, hoe met name onder het opkomend geslacht verflauwing en verwatering, onbelijndheid en oppervlakkigheid toenemen.

Want als iemand zich een taak en plaats en gezelschap kiest, dan steekt er ook in die keuze een belijdenis, en toont ook |249c| die keuze, door welke beginselen men zich laat leiden.

Gelukkig dat er dan ook nog vele Gereformeerde studenten zijn, die principiëel bezwaar hebben tegen het lidmaatschap der N.C.S.V. —

En tegen den invloed dezer (ethische) richting hebben we ons terdege te wapenen en onze kinderen te behoeden en te beschermen. Door stevig vast te houden onze Gereformeerde belijdenis. Door te staan naar degelijke kennis dier belijdenis, waartoe getrouw bezoek van kerk en catechisatie onmisbaar is. Door bij samenwerking met Ethischen (b.v. op het gebied van zendingsstudie en van studenten-organisatie) zeer op zijn hoede te zijn tegen doorvloeien. Alleen voor degenen, die goed gefundeerd zijn in de zuivere leer der waarheid — en dezulken vindt men helaas, onder het opkomend geslacht niet in grooten getale, inzonderheid niet onder hen, die zich gaarne „intellectueelen” noemen — levert het verkeer met Ethischen het minste gevaar op. Zoo zij althans waakzaam zijn. —

Maar natuurlijk is het gevoelen of besluit der meerdere vergadering voor de plaatselijke kerken bindend. Stel eens, dat dit niet zoo ware (gelijk op independentistisch standpunt beweerd wordt); dat slechts een goede raad werd gegeven, welke naar eigen willekeur kan opgevolgd of ter zijde gesteld worden — dan werd alles in het kerkelijk leven op losse schroeven gezet; dan zou het doel der meerdere vergaderingen: een goede orde in het kerkelijk leven te brengen en te houden, ten eenen male mislukken. —

Wat de kerken, krachtens het kerkverband in die meerdere vergaderingen saamkomend, daar met elkander goedvinden en besluiten, dat moet dan ook door allen voor vast en bondig worden gehouden. Het niet-uitvoeren van besluiten, genomen door wettige kerkelijke vergaderingen en niet ingaande tegen Gods Woord, is in beginsel een verbreking van het kerkverband.

Ten tweede dient met ernst te worden gelet op het kerkelijk standpunt van de candidaten. In den boezem onzer kerken nemen we helaas, al meer verflauwing en verslapping te dezen opzichte waar, inzonderheid bij het opkomend geslacht.

De lezer bemerkt, dat hier wel enkele dingen in gezegd worden, die in den laatsten tijd niet alleen verzwegen, maar zelfs tegengesproken worden. Hier en daar hebben zelfs de tegenwoordig als conservatief bestempelde bladen een ruimere opvatting verdedigd dan Ds v.d. Brink hier doet.

En nu kan het een onwaardig spel zijn, iemand te laten in conflict komen met uitspraken van hemzelf uit vroeger tijd.

Maar het kan ook goed zijn, een leider te herinneren aan zichzelf.

Het laatste geval is m.i. hier aanwezig.

Eén van beide: Ds v.d. B. onderschrijft niet alle beweringen meer, die hier afgedrukt zijn, of hij doet het wel.

Doet hij het niet, dna is hij veranderd, maar zal kunnen verstaan, dat anderen niet zoo heel gauw veranderen als hij, en moet ook de schare, die thans door hem tegen de „Asser Calvinistjes” (de uitdrukking is niet van hem, maar wel van een zijner medestanders) in de „bezwaren” gezet wordt, nu eens heel precies vertellen, dat hijzelf tot voor zeer kort ook een heelmaal niet buiten-modelsch „Calvinistje” was.

En is Ds v.d. B. het nog heelemaal eens met wat hij toen schreef (b.v. over de N.C.S.V. en over de evangelisatie, en over heel veel meer) dan moet hij niemand kwalijk nemen, als hij zoo voor zichzelf stillekens gelooft, dat het tusschen Dr J.G. Geelkerken en hem niet kon komen tot een positief werkprogram maar dat beider innige samenwerking alleen maar kan bestaan bij de gratie van iets negatiefs.

En dit laatste neem ik liefst aan. En vanwege de eerlijkheid zeg ik ’t ook maar eens een keertje hardop. Misschien komt er zoo weer stof voor veel van zijn discipelen, tenminste diegenen onder hen, die hem vroeger maar lieten praten, maar die tegenwoordig allergenadigst hem willen aanhooren, nu hij wat anders zegt dan te voren, althans verzwijgt, hetgeen hij te voren sprak.

Maar Ds v.d. B. moet het geen mensch kwalijk nemen, dat men nog onder den indruk is van zijn vroeger aarts-gereformeerd en hoog-kerkelijk en uiterst Synode-getrouw onderricht. Ik vermoed, dat zijn vroegere leerlingen langer hem zouden trouw gebleven zijn, dan zijn tegenwoordige het zullen doen.

In de „Nieuwe Prov. Gr. Ct.” e komt een adverentie voor van iemand, die een huishoudster noodig heeft. Slechts als zij beslist anti-synodaal is, kan zij als huisgenoote erkend worden, zoo luidt het stichtelijk geschrift.

Op grond van zijn vroegere uitlatingen, vrees ik, dat Ds H.C. v.d. Brink, stel, dat hij een vrouw was en naar deze eerzame betrekking solliciteerde, bij deze welbewuste anti-synodale familie niet zou worden toegelaten zonder een zeer ernstig en naarstig onderzoek.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Mijn oude plunje’, Woord en Geest 1 (1925v) 30,233v (14 mei 1926) en de daarop volgende discussie, beginnend met ‘„Oude plunje”’, Leidsche Kerkbode 5 (1926v) 4 (28 mei 1926).

b. Vgl. Gerhardus Renting (1867-1941), ‘?’, Geldersche Kerkbode ? (1926) (april 1926).

c. Vgl. Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), De ethischen en de Christus, Zutphen (J.B. van den Brink) [1920] (Christelijke brochurenreeks „Ons Arsenaal”, serie 2, no. 10).

d. Vgl. Jan Waterink (1890-1966), ‘Kroniek’, Gereformeerd Theologisch Tijdschrift 26 (1925v) ?

e. ?







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000