Nog eens Prof. Buytendijks artikel

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
3,23 (16 oktober 1925)

a



De persstemmen laten zich nog hooren over de wijze, waarop Prof. Buytendijk zich mengde in het geding dat hangt tusschen dr Geelkerken en de classis Amsterdam. Een der merkwaardigste is wel die van Prof. Obbink. Deze zegt:

Dat Prof. Buytendijk zich in deze kwestie mengde, heeft ons leed gedaan. We hadden gehoopt, dat hij er zich buiten zou houden. De houding die hij aan de professaren der „Vrije Universiteit” verwijt, is ook zijne houding geweest zoolang hij zelf in de onvrijheid leefde. Hij kon dus beter dan anderen weten, hoe moeilijk de positie van Prof. v. Gelderen c.s. is. Een beetje meer toegeefelijkhëid tegenover zijne broeders in de verdrukking was wel op zijn plaats geweest. Het is wel te begrijpen, dat hij met dr G. „mede-voelt” en hem wat steun wil geven, maar ’t komt ons toch voor, dat ’t beter was geweest, dat aan anderen over te laten.

Het is dus klaar als de zon, dat Prof. Obbink, als hij op het gebouw der Vrije Universiteit een opschrift plaatsen moest, daarvoor de keuze van onderstaande woorden van Shakespeare niet kwaad zou vinden:

Men fluistert gruwlen. Onnatuurlijk doen
Baart onnatuurlijk wee; bevlekte zielen
Bekennen ’t doove kussen haar geheimen.

Dat waren dan ook de woorden van den dokter in Macbeth.

En ongetwijfeld zijn er nu, die in de senaatszaal van Utrecht onder de plaats, waar het portret van prof. Obbink eens hangen moet, bij voorbaat willen schrijven den naam: Laertes, daarbij gedachtig aan dit woord, alweer van Shakespeare, dat Osrick in den mond gelegd wordt in Hamlet:

„Menheer, alhier is onlangs ten hove gekomen Laertes, geloof mij, absoluut een edelman; vol van de uitnemendste kenmerken, van zeer minzamen omgang en van groote houding: inderdaad, om in gevoelige termen over hem te spreken, hij is de kaart of kalender der wellevendheid, want gij zult in hem vinden vervat het kort begrip van welk deel ook dat een edelman begeert te zien.”

Maar wie van Prof. Obbink in de toekomst nog eens verwachten wilde een rechtvaardig oordeel over werkers of werk der Vrije Universiteit, die zou moeten zeggen met Horatio, sprekende over Laertes:

„Zijn beurs is reeds leeg; hij gaf al zijn gouden woorden al uit.”

Want inderdaad: wie zóó met één pennestreek een reeks van collega’s-professoren in den hoek der hypocriten durft werpen, die heeft geen oordeel meer, dat verder gaat dan het hier gegevene. Die geestelijke beurs is leeg, tenminste, als de V.U. tol vraagt. De beurs van Prof. Obbink’s gouden, gulden, woorden. En wie zich niet met grapjes, noch met Shakespeare, van deze zaak af wil maken, die zegt bij deze beschuldiging van oneerlijkheid, niets anders dan:

„Gij zult geen valsche getuigenis spreken tegen uw naaste.”

Want deze toegeeflijkheid („toe-geef-lijk-heid”!)tegenover de professoren van de Vrije Universiteit is erger, dan het bitterste woord; is erger ook dan ketterjagerij en inquisitie; de ketterjagerij ziet den tegenstander zondigen tegen de waarheid en ergert zich nog, maar prof. Obbink glimlacht er wat bij. Al zou de classis Amsterdam en allen, die haar aankleven, tienmaal meer grofheid en liefdeloosheid hebben betoond tegen den éénen man dr. Geelkerken, tienmaal meer dan Prof. Obbink zonder volledig (professoraal!) onderzoek beweert, dan zonden zij nog niet de helft van het kwaad gedaan hebben, dat in deze paar rustige zinnetjes steekt.

Ik wilde voor wat liefs, dat ik het anders zien kon. Bij zulke woorden breekt er wat, in meer dan één menschenziel. Men vergete toch niet, dat Prof. Buytendijk van „huichelarij” sprak, en dat zijn collega Obbink die beschuldiging heeft vermenigvuldigd.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001