Synodale rapporten

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

6e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1925-1926
1,7v (2 oktober 1925)

a



Onder dit opschrift schrijft Ds Lindeboom in „NoordHollandsch Kerkblad”:

In de „Zeeuwsche Kerkbode” wijst Ds Hey er op, dat overeenkomstig de besluiten der Synode van Utrecht, reeds enkele rapporten moesten verschenen zijn.

Deputaten, benoemd voor den uitbouw der belijdenis, werden verzocht „het ontwerp van de nadere formuleering van drie artikelen der geloofsbelijdenis, zoo mogelijk één jaar vóór de komende Synode te zenden aan de kerken in binnen- en buitenland, die op denzelfden grondslag als onze kerken staan”, — terwijl aan de deputaten voor de liturgie-vraagstukken werd opgedragen „hun concepten minstens één jaar vóór de volgende Synode aan de kerken toe te zenden”.

De eerstgenoemden kunnen er zich op beroepen, dat de Synode hun niet bepaald opgedragen, maar verzocht heeft, het resultaat van hun arbeid ter kennis van de kerken te brengen „zoo mogelijk” één jaar vóór de komende Synode.

De Liturgie-deputaten echter ontvingen geen verzoek maar een opdracht. De tijdruimte, hun gesteld, werd niet door een „zoo mogelijk” eenigszins rekbaar gemaakt. Integendeel, zij moesten zorgen, dat minstens één jaar vóór de volgende Synode de concept-formulieren in ’t bezit der kerken zouden zijn.

Laatstgenoemde deputaten zijn dus beslist over tijd. Want slechts elf maanden scheiden ons van de Synode van Assen.

Evenmin als Ds Hey, willen we hun daarvan een verwijt maken. Als twaalf mannen, die in verschillende oorden des lands wonen, samen een opdracht moeten vervullen, brengt dit eigenaardige moeilijkheden mee. Hoeveel tijd gaat er vaak niet verloren, eer men een dag gevonden heeft, waarop allen kunnen vergaderen! En de te verrichten arbeid was van dien omvang, dat daarvoor stellig vele dagen noodig zijn.

Ook vergete men niet, dat de Synode zelve wel eens oorzaak is, indien de kerken door de benoemde deputaten teleurgesteld worden. Immers, in den regel beperkt zij zich bij hare benoemingen tot een kleinen kring van mannen, die haar van voorlichting en advies moeten dienen. ’t Zijn bijna altoos dezelfden. En dat niet alleen. Maar ook vraagt zij van meerderen hunner te veel. De Synode van Utrecht — zie de Acta, Art. 202 — droeg aan sommigen twee, |8a| aan anderen drie, aan enkelen zelfs vier deputaatschappen op. Indien mannen, die — ’t zij als hoogleeraar, ’t zij als dienaar des Woords — toch al over weinig vrijen tijd kunnen beschikken, zoo met arbeid worden overladen, dan kan het niet bevreemden, dat wat van hen gevraagd wordt niet steeds op den bepaalden tijd gereed is.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001