De gemeene gratie

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

5e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1924-1925
18,143 (30 januari 1925)

a



Men weet nog wel, dat Prof. Haitjema de verwereldlijking van het leven, voorzoover ze ook onder ons slachtoffers maakte, toeschreef aan de leer der gemeene gratie. Ook, hoe daarop van onze pers de aanmerkingen niet uitgebleven zijn. In verband met de inaugureele oratie van Prof. Buijtendijk te Groningen schrijft Prof. Haitjema nu in „De Gereformeerde Kerk” het volgende:

Blijkens een interview met den nieuwen hoogleeraar, waarvan een medewerker van het Chr. Weekblad „Timotheus” ons in zijn blad verslag gaf (ik vond er een uittreksel van in het „Nieuwsblad van het Noorden” van Zaterdag 17 Januari 1925) schijnt Prof. Buytendijk van meening te zijn, dat de fouten, die de calvinisten van onze dagen in hun opzet der dingen maken, alleen gevolg zouden wezen van hun levenspraktijk.

Ik zou willen vragen: zit hier niet meer achter? Drijft ook niet beginsel, althans voorstelling |144a| van beginsel, de nieuw-Calvinisten in een verkeerde richting? Prof. Buytendijk moet tegenover den medewerker van „Timotheus” verklaard hebben, dat „de levensvorm van het Calvinisme hem aantrok”. Meent hij, dat die Calvinisten, die aanhangers van Dr Kuyper’s Calvinisme, inzonderheid van deszelfs cultuur-uitzichten en gemeene gratie-leer, willen zijn onvoorwaardelijk, nog zuivere dragers mogen heeten van den „levensvorm van het Calvinisme”?

Het komt mij voor, dat Dr Kuyper’s stelsel met zijn „souvereine kringen”-onderscheidingen aanleiding geeft tot de vraag, of in dezen genialen theoloog de „analyseerende methode” in het dogmatisch denken niet eenzijdig toepassing vond met veronachtzaming van den synthetischen eenheids-blik dien Prof. Buytendijk toch zeker voor een wetenschappelijk theoloog, met mij, minstens zoo noodig zal achten als voor een natuuronderzoeker. Ik zeg dit laatste, gedachtig aan een aanval, dien verschillende nieuw-Calvinistische theologen onlangs op mij richtten, omdat ik in een tijdschrift terloops had doen uitkomen, dat het beginsel der gemeene gratie-beschouwing (in Kuyperiaanschen zin) mede schuldig stond aan de acute verwereldlijking van het Christendom in den tegenwoordigen tijd.

Ds Schilder, Geref. Predikant, achtte mij b.v. in dezen geheel „in de war”. Gaarne wil ik binnenkort in dit blad eens aantoonen, dat ik niet zoo erg in de war was. Om te bewijzen, dat ik niet vrij onverwachts in mijn waardeering van het nieuw-Calvinisme veranderd ben, zooals Prof. Hepp schijnt te meenen, blijkens een uitlating in „de Reformatie”, eenige weken geleden, zij het vooralsnog voldoende even te herinneren aan eenige stellingen achter mijn proefschrift, waarop ik in 1917 promoveerde, en aan een studie in het tijdschrift „Onze Eeuw”, jaargang 1919, over „de cultuurwaardeering van het nieuw-Calvinisme”. Inzonderheid op den hoofd-inhoud van dit artikel kom ik in dit blad nader terug. Het schijnt mij toe, dat Prof. Buytendijk het met de hoofdlijnen van dit betoog eens zal zijn, omdat hij in zijn oratie aan het slot duidelijk liet doorschemeren, dat hij wetenschap en cultuur intenser op Christus als Verlosser betrekken wil, dan de nieuw-Calvinistische gemeene gratie-leer toelaat.

Het doet ons genoegen, voorzoover daarvan hier sprake kan zijn, dat Prof. Haitjema op de zaak nog eens nader wil terugkomen. Dat is m.i. meer logisch gedacht, dan de opmerking van „Het Handelsblad”, waarin iemand beweerde, dat die gereformeerden, die het met Prof. Haitjema niet eens waren, dan maar eens wetenschappelijk redeneerend, moesten bewijzen, dat hij ongelijk had. Als hier een bewijslast drukt, dan drukt die last op de schouders van Prof. Haitjema. Want die beweerde, en wij niet. Wie aanklaagt, moet zijn klacht gronden. Als Dr Kuyper de leer der „gemeene gratie” weer naar voren brengt op een wijze, die bedoelt het besef van den strijd voor de „eere Gods” wakker te roepen, en op onderscheiden gronden tracht aan te toonen, dat die leer dat effect ook hèbben zal in wie ze recht verstaat, dan moet wie hem dat betwist, met bewijzen komen en niemand anders. We hopen, onze lezers op de hoogte te houden, als wij de stukken van Prof. Haitjema onder de oogen krijgen.


K. S.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘„De gemeene gratie”’, De Reformatie 5 (1924v) 12,95 (19 december 1924) en ‘De gemeene gratie’, De Reformatie 5 (1924v) 33,263 (15 mei 1925).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001