Ontwapening

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

5e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1924-1925
3,23 (17 oktober 1924)

a



Het is een teeken des tijds, dat de ontwapeningsgedachte niet alleen het gekrijt in den Dierentuin ten hemel kan doen schreien, in dubbelen zin, maar ook onder lawaailoozen, ook onder scribenten in gereformeerde kerkbodes ter sprake komt en door hen ter sprake gebracht wordt. De heer Biem Visser schreef in de Geref. Kerkbode van Haarlem:

In de jaren die komen gaan zal een der het meest op den voorgrond tredende problemen zijn, dat van bewapening of ontwapening, van geweld of geweldloosheid, van zwaard of kruis. Daar tusschen zal keuze moeten worden gedaan. Door de werelddeelen, door de volken, door de partijen, door de menschen als mensch, door een christen als Christen, ook door Gereformeerde Christenen.

En nu is het een niet te ontkennen feit, dat onder ons, ik bedoel daarmede nu het orthodoxe Christendom, deze vraag van het heden en van de toekomst met een zekere negatie wordt behandeld of met een schouderophalend glimlachend medelijden wordt voorgesteld. In heel de vredesbeweging schitteren wij door afwezigheid, wordt ons geluid niet gehoord, laden we den schijn op ons, of de ontroering der goddelijke bewogenheid met de menschen, met de volken ons niet aangaat. Wanneer we kiezen moeten, kiezen we vóór en niet tegen bewapening. Bedrijven we afgoderij, omdat we „in de plaats van den eenigen waren God, die zich in Zijn Woord geopenbaard heeft of benevens Hem iets anders versieren of hebben waarop we ons vertrouwen zetten” (spatieering van mij, B.V.). En nu kom ik aan dat gedeelte wat me in verband met het bovenstaande tot deze regelen dreef. Die heer Wd. heeft het daar over de leiders der Christenvolken, die in Genève samenkomen, die daar spreken over de regelen tot bevestiging van den vrede en het geluk der volken, die „zóó door de liefde tot de menschheid, door de idee der volkerenverbroedering aangegrepen dat ze, los van God en Zijn Woord, de vredesgeschiedenis, van de komende eeuw, voorbereiden en regelen kunnen”. „De mensch zelf God”, schrijft de heer Wd. er nog bij. In heel deze wieergave van de gebeurtenis in Genève vind ik iets terug van wat ik noemde negatie of glimlachend schouder ophalen. Natuurlijk, wat dáár gebeurt is natuurlijke zelfzucht, buiten God en Zijn Woord om (o, daar schermen we wat mee) maar ik vraag u hoe weet u dat, wie zegt u dat in het pogen der volken niet is de goddelijke bemoeienis, die Zijn wereld en menschheid in andere banen stuwt dan geweld en oorlog? Wat is meer naar God en Zijn Woord: volksvernietiging of volksverbroedering? Wanneer u kiest voor het laatste, dan moeten we eens ophouden met het temen bij „aanvang en bij voortduur” dat er naar Gods Woord altijd oorlogen zullen blijven, zonder ooit ook maar éénmaal aan te wijzen of zelfs maar aannemelijk te maken dat wij daaraan mede moeten helpen. Kiest u voor het eerste (maar dat doet u niet) dan: leve de chemische industrie!

De heer Wd., die wekelijks in genoemd kerkblad schrijft, antwoordde op dit artikel breedvoerig. In hetbegin van zijn artikel zegt hij ten aanzien van den heer Biem Visser:

Zich plaatsend op het standpunt, dat wie niet meejuicht in het koor der lofzingers op de „volksverbroedering” naar „volksvernietiging” streeft, noemt hij het afgoderij, — knielen voor Mars, als in de Troonrede „nieuwe plannen” „tot versterking van ’s lands vloot” worden aangekondigd.

Dat schijnt me toe, een spreken van valsch getuigenis te zijn.

Br. B. V. is wel zóó bij, — dat hij het standpunt van onze regeering ten aanzien van leger en vloot, van de militaire beveiliging van moederland en koloniën juister, meer naar waarheid beoordeelen kan, als hij dat inderdaad wil.

Afgoderij: het in de plaats van den eenigen waren God . . . iets anders hebben waarop we ons vertrouwen stellen, zou de zorg voor en het in stand houden van leger en vloot inderdaad zijn en een knielen voor den afgod Mars, wanneer ons Christenvolk niet op den Heere, maar op leger en vloot z’n betrouwen stellen zou in de ure des gevaars.

Maar zóó staat de zaak niet.

En dat weet br. B. V. ook heel wel.

Kàn bij althans weten, als hij ons Christelijk politieke leven medeleeft, de Christen volksziel kent, onze historie waardeert.

En vervolgens meer de principieele zijde van het vraagstuk benaderend, gaat de heet Wd. verder:

Het erkennen van de leidingen des Heeren met ons land en volk, in de historie, ook in de historie van de laatste wereldoorlogjaren dringt juist tot het gebruiken van de middelen, die daarvoor binnen ons bereik liggen.

Op die middelen het vertrouwen stellen |23c| is inderdaad militarisme, — afgoderij.

Die middelen veronachtzamen en verwaarloozen zou zijn een roekeloos spel met de heilige goederen, door de leidingen des Heeren ook in ons zelfstandig volksbestaan in een weg van gebed en worsteling verworven en bewaard.

Juist, — het vergeten, het uitschakelen van God en Zijn voorzienig bestel in het leven van ons volk en van alle volkeren te zamen, — en het vertrouwen stellen op de middelen, welke de menschen, de leiders der volkeren toepassen, dat is afgoderij, — en dat het ik in m’n brief over de vergaderingen van den Volkenbond te Genève tot bevestiging van den wereldvrede juist veroordeeld.

Slaagt men er inderdaad in, door den arbeid van den Volkenbond zekere regelen vast te stellen, waaraan alle volken zich inderdaad binden en die ze in de naaste toekomst (veel verder durven we niet te hopen!) ook inderdaad eerbiedigen, dan zullen we daarvoor dankbaar zijn.

Dat danken echter in de eerste plaats den Heere, die in die nweg de volkeren een alleszins verbeurden zegen schenken zou, — verbeurd, ook daarom, omdat niets bleek van een terugkeer van het heillooze pad der menschverheerlijking en menschvergoding, — ook niet door zooveel leed en jammer en ellende als in en na den wereldoorlog geleden is.

Terwijl hij aan het slot nog aan minister Heemskerk herinnert:

Het kan zijn, dat God in Zijn gemeene genade de volken door Genève een tijdperk van vrede en rust voorbereiden wil: maar daarom knielt de belijder van den Naam des Heeren niet neder voor het afgodsbeeld van de volksverbroedering, van den wereldvrede buiten den weg van verootmoediging voor God en buiten een rekenen niet Zijn Openbaring in Zijn Woord om?

Het woord van minister Heemskerk, in verband met het gebeuren in Genève, als hij den oogenblikkelijken zegen, daar misschien te bereiken, gewaardeerd heeft, maar dan ernstig vermaant:

„Vroeg of laat, noode of graag, zullen de volkeren tot het inzicht komen, dat buiten God en Zijn leer, de ware vrede een hersenschim is,”

vindt bij hen, die met den geopenbaarden wil des Heeren rekenen, hartelijke instemming.

Die volkenverbroedering in den weg, waarin het Europa-los-van-God die zoekt, kan niets dan een hersenschim zijn.

Het is, voor wie op een afstand deze kerkbodepolemiek volgt, hier, gelijk zoo dikwijls: beide redeneeringen zeggen waarheden; de vraag is alleen maar, op welke wijze wij die moeten verbinden, en wat momenteel of permanent het accent hebben moet.

De heer Wd. heeft gedaan, wat in dergelijke vraagpunten een gereformeerd mensch haast vanzelf doet: hij heeft verwezen naar de Openbaring van Johannes.

Zoo mag ik in verband daarmee wel verwijzen naar een artikel in dit nummer, waarin de ideeën der Openbaring besproken worden op een manier, die zijdelings ook dit geding in rekening brengt b.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. ‘Toekomstverwachting en Toekomstprogram‘, De Reformatie 5 (1924v) 3,18v (17 oktober 1924).







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001