Sadhoe Soendar Singh

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

5e jaargang, onder redactie van V. Hepp, K. Schilder, C. Tazelaar en J. Waterink,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1924-1925
2,15v (10 oktober 1924)

a



In „De Hervorming” wijst v. Wijngaarden er op, dat de Roomschen zelf veel heiligen erop nahouden, maar aan de protestanten soortgelijke weelde eigenlijk niet gunnen. Komt er onder die protestanten een soort van heilige voor den dag, dan gaan ze critiseeren. Gereformeerde lezers, die den Sadhoe niet direct onder de „heiligen” in den hier bedoelden zin zich denken, mogen zich, ter rechtvaardiging van „De Hervorming”, herinneren, dat er heusch wel menschen geweest zijn, die den Sadhoe in die mate hebben vereerd, dat voor hen het overigens minder gelukkige vers van Charivarius een afstraffing was, toen hij rijmde:

Ding, dong, ding,
Sadhoe Soendar Singh . . . .
Al die vreemde troosters
Zijn zoo heerlijke oostersch . . .
Ding, dong, ding,
Sadhoe Soendar Singh.

Hier volgt het artikel van „De Hervorming”:

Nu doet zich het geval voor, dat ook een heilige is verschenen met min of meer protestantsche tendenzen: Sadhu Soendar Singh, bij velen ook in Holland door zijne lezingen goed bekend. Men vereert hem hoog. Prof. Heiler in Marburg heeft zelfs ’n boekje aan hem gewijd, een van de vele tientallen, die over hem verschenen. En aartsbisschop Söderblom ziet in hem een man, die te gebruiken is voor zijn Evangelisch Katholicisme.

Men zou denken dat de Roomschen, geneigd om heiligen-verhalen te gelooven en gewoon aan haar bijzondere sfeer, zich bijzonder zouden vergasten aan het wonderlijk leven van dezen Indiër. Niets ligt hun evenwel meer ver. In „Stimmen der |16a| Zeit” van September 1924 schrijft een Jezuiet, Heinr. Sierp, over hem. Hij blijkt sterk jaloersch op de ontdekking van dezen Indiër. Ware hij iemand, wiens Christendom den roomschen kant uitging, het zou wat anders zijn. Maar nu hij meer protestantsch georiënteerd is en bovengenoemden en andere protestanten hem zoo naar voren brengen, nu is het ontoelaatbaar van hem te erkennen, dat hij ook maar eenigszins op een roomsche heilige zou gelijken. Hij verheugt zich dan ook zeer over de artikelen van een roomschen zendeling, H. Horten, in „The Catholic Herald”, die historisch-kritische studiën aan ’t leven van S.S. Singh heeft gewijd en die aantoont, dat hij een bedrieger is. Als voorbeeld neemt hij het verhaal van het veertig-daagsche vasten van Singh. Drie levensberichten over hem maken melding er van, dat van Zatier, van mevr. Parker en van B.H. Steetes. Vergelijkt men ze met elkaar, dan blijken allerlei verschilpunten. Rekent men de data nauwkeurig na, dan blijft er van de 40 dagen haast niets over. En wat het ergste is: het bericht alsof een vriend van Singh, ’n roomsch medicus, telegrammen zou hebben verzonden dat Singh zeker dood moest zijn, nu men in 40 dagen niets van hem gehoord had, is volkomen verzonnen, want ’n roomsch medicus met den door Singh opgegeven naam was niet in Indië.

Hij besluit dan ook: „Van de heele stichtelijke geschiedenis blijft aldus niets over als een sluw opgezette en uitgewerkte misleiding van lichtgeloovigen met de bedoeling dne Sadhu in den roep van een heilige te brengen”.

Terecht merkt het blad op, dat het met de Roomsche heiligen er raar uit zou gaan zien, als zóó scrupuleus naar hen onderzoek werd gedaan. Overigens kunnen de belangstellenden onder ons zich vermeien en ook stichten met de lezing van het boekje van W. Müller e.a. (vertaling J. Schouten), dat onder den titel „Leven en Arbeid van Soendar Singh” bij den heer J.H. Kok verschenen is en zeer waard, gelezen te worden.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001