Hoe lang nog?

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde Leven

3e jaargang, onder redactie van F.J.J. Buijtendijk, K. Dijk, V. Hepp, C. Tazelaar en B. Wielenga,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1922-1923
52,385 (28 september 1923)

a



Hoe lang zal ik nog bij ulieden zijn en ulieden verdragen?

Luc. 9 : 41.


Hoe lang nog?

Als Jezus die vraag stelt, dan staan we huiverend stil.

Wat moet daar een diepte van wringende smart, een àfgrond, niet van ongeduld, maar van reusachtigen wil tot voortgang, tot òpgang, tot léven, in die woorden: „hoe lang nog?” opengaan, als ze van zijne lippen komen!

Men heeft over uw Heiland gesmaald en gezegd: die bleeke Jezus, dat is de stille martelaar; de krachtelooze, die zóó geduldig is, dat we er bij dreigen los te breken in ongeduld en tot zijn kalmen, rustigen vrede, tot zijn rustig oog, tot zijn hand, die het kruis gelaten opneemt, zouden willen roepen: Ont-zet U! Doe dan toch iets! Kunt Gij alleen maar lijden? Kunt Gij niet anders dan geduldig zijn?

O, indien Jezus niet anders kòn, dàn zou dit brandend verwijt op zijn plaats zijn. Een mensch, die niet sterk genoeg is om te grijpen naar het leven, is ook een verbleekende zwakkeling in zijn dood.

En men heeft ook gezegd, dat er plaats is voor een beschouwing als deze, over den persoon van Jezus. Jezus — zoo heeft men gespot, neen, nog meer, zóó luidde de soms vertwijfelde klacht: Jezus is ook al geen bekwame Helper; Hij is geen Sterke, en dus ook geen sterkende mensch. Zijn lijden is zwakheid. Hij houdt niet van het leven. Hij is levensmoe! Hij zegt: hoe lang nog? Hij is niet krachtig genoeg om van het licht en van de vreugde te houden. En daarom is Zijn gang naar den lijdensberg de gang der machteloosheid. Hij is te zwak om zich te verzetten; Hij laat over zich heengaan wat wil. Hij is het geduld, dat weerzin wekt doordat ieder er over heen mag loopen. Als Jezus in het donker gaat, dan komt het, omdat Hij niet sterk genoeg roepen wil of kan om het licht. Wat hebben we aan zulk een Jezus! Zulk een zwakkeling sterkt ons niet, staalt ons niet, steunt ons niet.

Ja, àls dàt Jezus was — we zouden ook ons zelf ongetroost zien weggezonden van den kruisheuvel Golgotha.

*

Maar — dát is Jezus niet geteekend gelijk Hij is. Dat is Zijn roep: Hoe lang nog uitgelegd in verkeerden zin. In dat woord klaagt niet de levens-zatte, onwennige, en daarom schuw-onwillige mensch, doch de sterke, bewuste drager eener tot het ware, rijke, volle leven opveerende kracht. Hoe lang nog — dat zegt Jezus niet tot het leven, maar tot het ellendige, verwrongen leven. Het eigenlijke Leven — dàt verlangt Hij, om het te zien en in zijn morgendauw te ademen.

Ja, hier kunt ge Hem zien: in volle lengte zich oprichtend, zich strekkend naar het licht, roepend niet om van het leven en van de menschen àf te zijn, maar opeischend, als een reus in boeien, voor zich een wereld, waarin alles is zóó sterk, zóó geloovig, zóó vast in God, als Hij het is. Hij wil het sterke leven! Er zij bevrijding!

Neen, zóó schreeuwt geen zwakkeling, die het leven niet meer begeeren kan, en daarom slechts „dat lieve dood-zijn” zoekt, of nog liever: van den zachten dood zou willen zijn gezocht.

Zóó siddert ingehouden kracht alleen in de stem van hem, wiens adem hijgt naar het licht, wiens ziel te snakken vermag naar het bruisende, zich |385b| hem volkomen onderwerpende leven. Niet het slavengeduld, maar de heerschersdrang, die roept om een wereld, die naar Hem zich schikt, is in dit woord hoe lang nog, te beluisteren.

Hoe lang nog?

Wilt gij van dezen kreet iets verstaan, wilt gij het hijgen van Jezus’ borst zien en weten, welk groot verlangen er in siddert, bezin u dan even over de vraag, wanneer hij zóó gesproken heeft.

Het evangelie zegt het u.

Het plaatst dit roepen: „hoe lang nog?” in de omlijsting van een tafereel, dat de grootste contrasten geeft.

Eerst heeft de Christus, daar boven in den berg, den hemel zien opengaan en in zijn licht geblonken. Toen heeft Hij geademd in reine lucht en heel Zijn heilige ziel ging open. Toen heeft Hij het verheerlijkte leven aanschouwd en heel Zijn zuiver verlangen heeft daarvan de weelde ingedronken.

Maar nu?

Nu ligt daar voor Hem een jong leven, waaruit de doodswalm opstijgt, en de reuk van ont-binding, dat is van vervloeking, Jezus in het gezicht slaat. Een dood-zieke knaap, één, dien het verderf heeft aangegrepen, ligt daar vóór Jezus, een vraag zonder woorden.

Toen hief Jezus Zijn stem op: Hoe lang nog, hoe lang nog?

Weet gij het nu?

Achter dat woord staat: de lichtende berg, de geopende hemel, de verheerlijkte mensch. In dat woord golft òp Christus’ walging over alle wereldellende, en Zijn diepen afkeer van alle aardewee en menschenzonde. Hoe lang nog? Het is de Koningsmensch, die zóó roept, want Hij snakt naar leven en naar licht, naar jeugd en naar bloei.

*

Wie zóó roept als hij sterven gaat, die bewijst voor ale eeuwen, dat zijn dood geen zacht verglijden is in het donker als van één, die niet weet wat leven is, doch de sterke daad van hem, die zich strekte naar het licht — en die toen zeide: Hier zijn mijn handen: bind ze! Hier zijn mijn oogen, die licht zoeken: graaf ze uit. Voer mij in den nacht. Waar is mijn volk? Ik kom, o God, ik kom! om Uwen wil te doen! b Ben ik de sterke niet in mijnen ondergang?

Het heilig offer, dat hier zich gaf tot den dood, was alzoo levend en krachtig c. Wat oud is en verouderd en nabij de verdwijning d, dat kan niet meer ten offer zijn. Geofferd leven, dat moet jong zijn en krachtig; want offeren, dat is: geven wat kostbaar is; dooden, wat niet sterven zou uit zichzelf.

Het offerlam, dat heden dan zich geeft, zie, hoe het leeft en krachtig is in de beweging van den jongen wil tot leven!

Hoe lang nog?

Dit hart is nog jong, en deze wil nog sterk. Nu verbreke God dat hart en Hij knechte dien wil. Want alleen de smartelijke offergang werkt leven in verzoening.


K. Schilder.




a. Eerder gepubliceerd als ‘Hoe lang nog?’, Gereformeerde Kerkbode van Delft 10 (1922v) 51 (17 februari 1923). Opgenomen in Licht in den rook, Delft (W.D. Meinema) 19231, 161-166.

b. Vgl. Hebreeën 10:7.

c. Vgl. Hebreeën 4:12.

d. Vgl. Hebreeën 8:13.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000