Eerste stem

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

2e jaargang, onder redactie van F.J.J. Buijtendijk, K. Dijk, V. Hepp en B. Wielenga,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1921-1922
19,142 (10 februari 1922)

a



En het geschiedde, toen . . . Jezus gedoopt was en bad . . . dat er een stem geschiedde uit den hemel.

Luc. 3 : 21, 22; Vgl. Mt. 3 : 17, Marc. 1 : 11.


Daar is in het koninkrijk der hemelen geen grooter zwarigheid, dan te vinden de overgangen. Wie is het, die in dat rijk van den Geest de klokken luidt, als het oude der verdwijning nabij is b, de klokken, voor het feest van de nieuwe geboorte?

O, zwaar is die last van dat hemelsche Rijk. Want de uren zijn alle bepaald, maar ze worden zoo zelden geslagen. In het Rijk van den Geest is het als in dat der natuur. Als wij ons laatste kalenderblad afscheuren, dan schuift het nieuwe jaar zich in den schakel der eeuwen in zonder eenig gerucht. En als de nieuwe dag aanbreekt, dan is de overgang van nacht tot licht daar zonder geluid; het is alleen de mensch met zijn onrustigheid, die kalenders uitvindt en die de klok doet slaan. En hij wil den slag dreunen doen voor elke nieuwe ure; doch in het koninkrijk Gods wordt hem de overgang der tijden niet door hoorbare stemmen verkondigd.

Is er dan geen bepaalde ure in het koninkrijk Gods? Zeker. Geen rijk is er, waarin zóó nauwkeurig alle ding zijn tijden en gelegenheden c heeft als in dit koninkrijk. Want achter alle uur ligt Gods raadsbestel, en elke nieuwe overgang is in den schakel der historie door God gewild op een van Hem gekozen punt des tijds. Beid Gods tijd; duur Gods uur; zoo luidt er de wet. En de mensch, in wien binnen den kring van dat Godsrijk het ijvervuur ontstoken is, heeft zijn uur te weten en niet te vroeg en niet te laat te zijn; doch als hij God vraagt, of Hij met hoorbare klanken het uur wil doen slaan, dan is er geen stem, geen antwoord. Straks is het uur geboren; maar de klok, wie heeft de klok hooren slaan?

Zwaar is dat: te vinden de overgangen.

Want in Gods koninkrijk stelt niet de revolutie, doch alleen de reformatie de wet. Wie door revolutie den overgang zoekt van het oude naar het nieuwe, wel, die kiest zijn eigen uur, die stelt zichzelf een tijd en als zijn ure, zijn eigen ure, gekomen is, dan verzet hij zelf de wijzers van de klok en slaat alarm; hij zelf; hij dreunt de slagen de wereld in. Zulke tijden komen met uiterlijk gelaat d; de klok van de uren der menschen, die slaat wèl. Maar in Gods koninkrijk is reformatie de wet. Daar is de roep om het nieuwe, doch dat dan niet gemaakt, maar alleen geboren mag zijn. En niemand mag de wijzers verzetten, en het oude moet niet vernietigd, doch vervuld zijn, zal het nieuwe mogen ingaan tot zijn werkelijkheid. Wiens is nu de inventie der uren? Ze zijn er, want souverein bepaalde ze God. Maar wie weet, wanneer de tijden rijpen, hoe lang de uren duren? Zal nooit ons „de wagen der tijden ontdragen” het uur, dat voor den overgang van het oude naar het nieuwe door God is gekozen?

*

Zwarigheid als deze is er geweest, ook, ja allermeest, voor Jezus Christus en voor wie Zijn tijden beidden. Ze was er eerst voor Hem. Nu waren stil de dagen vergleden en de jaren zijner jeugd waren vergaan in den schoot van het verleden, dat nooit tot één uur zegt: keer weder. En in Jezus’ ziel rijpt het bewustzijn van zijn roeping. Wie wijst hem nu den overgang van de afzondering in stilte tot het openlijk optreden als Messias? Wie doet zijn ure slaan, als zij geboren is? Er is niets, er is niemand die Hem zegt: uw ure is gekomen. Dat doen de omstandigheden niet — want al is er onrust in de verslagen harten, een crisis bracht de Dooper niet. Dat doen de menschen niet; waar zijn de scharen, die tot Hem uitgaan en zeggen: hier is uw kroon? Dat doen de wetten niet noch de gewoonte, want niet als Jezus nauwkeurig en precies de dertig jaren bereikt heeft, neemt hij het leerambt aan, doch ongeveer dertig jaren is Jezus oud e, als Hij treedt voor het voetlicht.

Zoo is er de vraag, wie de ure kent, van God bepaald, waarop Zijn Zoon moet ingaan tot Zijn werk. En er is spanning in Jezus’ ziel, want door eigen keuze moet Hij de ure vinden der groote keuze. Om Gods tijd te vinden, moet Hij Zijn eigen tijd nu weten. Daar is spanning in den geest van Johannes, den onrustprofeet; want hij niet op de groote ure, waarop Gods vuur inslaan en Gods bijl vellen zal f? Daar is spanning in de ziel van het volk, dat van Johannes drie dingen heeft onhouden: het komt, en het komt na mij, en de komst is nabij . . .

Waarom, o God, zijn uw tijden zoo zwaar te vinden, waarom roept Gij uw uur niet af, zelfs niet voor het menschelijk dulden van uwen Zoon?

Geef nu acht daarop, dat het antwoord op deze vraag alleen ligt in Gods souvereiniteit. God kan wel Zijn ure aankondigen, indien Hij dat wil. Of doet Hij dat niet hier, als bij den doop Christus den lijdensweg der vernedering heeft gekozen, als Hij, de Breker van het oude en de Bouwer van |142b| het nieuwe, gedoopt gaat in gebed en biddend Zijn uren, Zijn dagen, Zijn stem Gode ten dienste stelt? Hier is immers de Stem, die spreekt uit den hemel? Wie ooren heeft om te hooren, die hoore g. God zegt: de tijd is er, en met hoorbare klanken slaat hier God het uur, dat de klank dreunt in de ooren en breekt over den Jordaan. Doch als God dat doet, dan is het niet vóór, doch na den doop van Christus. Eerst moet Christus Zijn uur bepaald hebben en Zijn keuze gedaan: daarna eerst zegt God: Uw ure is de Mijne. Eerst roept de stem in Christus, daarna de stem van boven Christus het uur af van de nieuwe geboorte van het koninkrijk der hemelen.

Hier is de grondwet van het leven van den Man van smarten: van stap tot stap moet Zijn levensweg en van uur tot uur Zijn levenstijd door Hem zelf gekozen zijn. Voor Hem de zwarigheid, ten volle, van het zoeken naar Gods tijden. Maar voor u, die gelooft, de zaligheid, ten volle, van het geloof in dezen Middelaar, die Gods tijden voelde, als ze kwamen en die in deze stem tijdens z'n gebed na den doop de zekerheid verneemt, dat Zijn tijd ook die des Vaders was. Hij heeft de zwarigheid verdragen en ontvangt in de stem Zijn loon.

*

Kniel neder, Johannes, knielt neder, gij verslagenen Israëls; knielt naast uw gedoopten Koning, die in gebeden hoort de stem van boven. Want wel heeft God gesproken met hemelstem en het uur gewezen; maar voor u is de zwarigheid niet opgeheven. Zie, het uur van het nieuwe, dat komt, is aangebroken. Gods stem spreekt en klinkt en hamert in den tijd het uur van de verdwijning van het oude, en de verrijzing van het nieuwe. Maar die stem komt na den doop; dat is de eerste zwarigheid; en vóór zijn wegvoering, onmiddellijk daarna, in de woestijn; — dat is de tweede zwarigheid. Het uur heeft geslagen en in veertig dagen gaat de Bouwer van den nieuwen dag in de eenzaamheid; alleen de duivel hoort dan zijn stem. En Gods vuur slaat nog niet in, Johannes; en nòg vallen de boomen niet, o profeet der woestijn. De overgang is gewezen en nog zult gij hem hebben te zoeken. Want alle vinden doet weer zoeken en al heeft het uur geslagen, nog is het raadsel niet opgelost. Hoort Hem - roept de Stem van boven; en tegelijk drijft Hem de Geest uit in de woestijn, waar Hij niemands oor bereiken kan. Hij schijnt nog niets te zullen doen, de Christus Gods.

Wat is het zwaar, die overgangen te vinden, zelfs als ze aangekondigd zijn.

Kniel neder, ook gij, die na zooveel eeuwen het nieuwe ingaan zaagt tot zijn vervulling. Want nòg is er de wet van deze stem bij den Jordaan. Nòg is een teeken teeken niet den ongeloovigen, maar alleen den geloovigen h. Nog is er de zware arbeid van wie Gods opdracht te overpeinzen heeft en op Gods uur te letten heeft, zóó dat Gods uur moet slaan, gelijk in den hemel, alzoo ook op aarde.

Dan zal daar niemand zijn, die als Christus, het uur van Gods tijden eerst heeft hooren klinken inwendig en eerst daarna uitwendig. Dan is er alleen voor Hem die zuivere bereidheid tot Gods werk, die zelfs zijn ure zoekend en tastend kiest; en voor ons is de sluimer en de zwaarte van oogen als van de maagden, die het uur van het feest der nieuwe verheugenis eerst dan inwendig vernemen en ervaren, als van buiten de stem klonk: ziet, de bruidegom komt; gaat uit hem tegemoet i. Dan zijn wij diep verslagen.

Maar het zal een troost ons zijn, dat de bruid, die haar ure vaak niet weet, zelfs als die ure geslagen is, mag schuilen achter den Bruidegom, die, ook voor haar verzoening, zich beroemen mag, dat Gods uur Hem zelf nooit onvoorbereid en Gods feest zijn kaarsen nooit uitgebrand vond.


K. Schilder.




a. Opgenomen in Licht in den rook, Delft (W.D. Meinema) 19231, 139-144.

b. Vgl. Hebreeën 8:13.

c. Vgl. Handelingen 1:7.

d. Vgl. Lucas 17:20.

e. Vgl. Lucas 3:23.

f. Vgl. Lucas 3:9.

g. Vgl. Lucas. 8:8 en passim.

h. Vgl. 1Korintiërs 14:22.

i. Vgl. Matteüs 25:6.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2001