Stemmen uit onze Kerken

De Reformatie. Weekblad tot ontwikkeling van het Gereformeerde leven

2e jaargang, onder redactie van F.J.J. Buijtendijk, K. Dijk, V. Hepp en B. Wielenga,
Goes (Oosterbaan & Le Cointre) 1921-1922
2,15 (14 oktober 1921)

a



Aan de Redactie van „De Reformatie”.


Vergunt mij een enkele opmerking over de meditatie in het nummer van 9 September, getiteld: Overdrijving in het gebed.

Indien in David’s gebed overdrijving, dat is leugen, zonde, school, dan is de Schrift niet meer Gods Woord.

Hoe het „Al Uw baren” uitsluitend mag verstaan, leert ons de plaats uit Kuyper, door Ds Schilder behoedzaam voor zijn doel verknipt.

Hieronder volge deze passage onverminkt:

„Dit nu is bij geen mensch zoo. Dit was ook niet zoo bij den Psalmist. Wat hij zong, zong hij van zichzelf, zeer zeker, maar verdiept in het |15b| lijden van den Messias. Het was „de geest van Jezus, die in hem betuigde en tevoren beduidde het lijden, dat op Jezus komen zou”.

Twee, drie slagen van de golven des Heeren tegen ons moede hoofd zijn voor een gewoon menschenkind meestal reeds genoeg en te over, om het hoofd te doen neerzijgen, dat het zich boven geen golfslag meer verheffen kan.”

Met dank voor de plaatsruimte,

Hoogachtend,

Kampen

R.J. Dam

Naschrift. Niet zoozeer ter wille van den heer D., die het al weet, en die ook met zijn klacht over een „behoedzaam verknipt” en „verminkt” citaat tamelijk wel insinueert (wat is dat trouwens voor behoedzaamheid, als men meent te kunnen knoeien met een citaat uit een meditatie, die in twee bundels van Dr Kuyper te vinden is en in tienduizenden ex. verspreid!), als wel voor andere, wat vriendelijker lezers, wil ik even op deze „Stem” antwoorden.

Eigenlijk is het overbodig te antwoorden. „Wat de dichter zong, zong hij van zichzelf zeer zeker”, zegt Dr Kuyper zegt. De historische achtergrond van dit lied wordt door Dr K. dus niet losgelaten; en ik zou wel eens willen weten, waarom een ander dan niet daarop nader in mag gaan. Een meditatie is geen preek, en nog veel minder een preekfragment. Ze bedoelt één gedachte naar voren te brengen en niet alles te zeggen, wat men maar even van een Schriftplaats zeggen kan.

Men moet trouwens, eer men met een beroep op Dr Kuyper woorden als „uitsluitend” bezigt, wat beter in de werken van Dr Kuyper thuis zijn. Hier is een onverminkt citaat óók van Dr Kuyper (Locus de Sacra Script. II 40). „Daarom zegt de Psalmist zoo schoon: al uw baren gaan over mij heen; de eene golf gaat niet voorbij of de andere komt en uit de verte dringen steeds hooger op ons aan. Dat te gevoelen, in de concrete smart één druppeltje van den regenwolk, een enkele golf van den vollen oceaan te zien, dat is het lyrische besef.” Hier wordt van Christus gezwegen; want diens smart was niet een druppel van de regenwolk, niet een golf van den oceaan, doch de wolk, de oceaan zelf. En hier heeft men nòg een onverknipt citaat (Als gij in uw huis zit 188): „Benauwdheden in het leven, waar dan wel allerlei zielsbenauwdheden van ongeloof onder kunnen loopen, maar die dan toch meest een uitwendige oorzaak hebben. Reden, waarom David ZE in dat aangrijpende, maar altoos uitwendige beeld teekent, als hij weeklaagt en kermt: o mijn God, al Uw golven en al Uw baren gaan over mij heen.” In het voorgaande spreekt dr K. zelfs van zielsbenauwdheden in onze zaken, om onzer kinderen wil, door geldelijke verlegenheid, door begaan kwaad, dat uit kan komen. Hier is dus iets bedoeld, dat men met geen mogelijkheid op Christus kan toepassen. Dus heeft Dr Kuyper gezondigd tegen de eenige opvatting, die van het „al Uw baren” . . . den heer Dam bekend was. Die zonde was ook de mijne. Ik ben getroost. Zou volgens Dr K. de Schrift niet meer Gods Woord zijn? En volgens Calvijn ook al niet, als hij zegt, dat de dichter „golven en baren” noemt — onverminkt citaat: „saevitiam Saulis et hostium”, de woede van Saul en van Davids andere vijanden? Ziet dat ook op Christus?

Hoe kan men trouwens den historischen achtergrond loochenen, als niet alleen de onbekende dichter van Ps. 42 (niemand bewijst, dat het David is), maar ook de profeet Jona dit woord overgenomen heeft? (Jona 2). Wil men bij Ps. 42 de wetten der lyrische poëzie toepassen, Jona was bij mijn weten geen dichter. Maar hij was wel lijder en had wel zijn angst. Men kan over Ps. 42 èn over Jona 2 met dezelfde tekstwoorden 2 preeken houden.

Men moest niet zoo gauw met groote aanklachten komen. Laat men liever eerst studeeren over den historischen achtergrond van erkende messiaansche profetieën; dat scherpt het denken. Laat men ook eens wat lezen over de inspiratie van psalmen. Hier enkele onverdraaide citaten: „In de psalmen is het de vrome zanger, die beurtelings klaagt en juicht”. „Dat rijke leven en die diepe ervaring, welke de mannen Gods, zooals b.v. een David, doormaken, zijn door den Geest des Heeren alzoo gevormd en geleid, dat ze, in de Schrift opgenomen, voor de volgende geslachten tot leering zouden zijn.” „Daarom is er ook in de H. Schrift plaats voor elk genre van literatuur . . . en elk genre behoudt zijn eigen aard en moet beoordeeld worden naar zijn eigen wet.” (Bavinck, Dogm. I2, 458/9; vgl. 464). „En de Psalmen doen in den spiegel van de ervaringen der vromen Gods menigvuldige genade ons zien.” (Bavinck I2, 411). Maar de heer Dam wil alleen psalmen, die de verloste heiligen in den hemel zouden kunnen zingen; „anders is de Schrift Gods Woord niet meer”. Ja, ja.

Maar vóór men in 1921 onder ons een verbod zou willen uitvaardigen van Schriftgebruik voor de benadering van de psychologie van het gebed, moest men toch eens Psalm 42 : 10 leggen naast b.v. Jes. 40 : 27; 49 : 15. Men zal dan zien, dat de H. Geest ons hier liederen geeft, waarin zich afspiegelt niet toekomstige hemelervaring, maar geestelijke ervaring van het heden.

Men moest niet zoo gauw tot Dr Kuyper en tot Johannes Calvijn zeggen, dat volgens hen de Schrift Gods Woord niet meer is of dat ze de eenige goede verklaring niet hebben begrepen.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd. Vgl. ‘Overdrijving in het gebed’, De Reformatie 1 (1920v) 50,363v (9 september 1921) en Licht in den Rook, Delft (W.D. Meinema) 19231, 90noot.






deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000