VI. Systeem in de voorzeggingen

En ik zag in de rechterhand desgenen, die op den troon zat, een boek, beschreven van binnen en van buiten, verzegeld met zeven zegelen.

Openb. 51.


En ik zag de zeven engelen, die voor God stonden en hun werden zeven bazuinen gegeven.

Openb. 82.


En als hij geroepen had, spraken de zeven donderslagen hunne stemmen.

Openb. 103.


En ik zag een ander groot en wonderlijk teeken in den hemel, namelijk zeven engelen, hebbende de zeven laatste plagen, want in deze is de toorn Gods geëindigd.

Openb. 151. a


Wanneer we nu verder de brieven aan de Klein-Aziatische gemeenten laten rusten, dan komen we zoo tot het hoofddeel der Openbaring: de profetie omtrent „de dingen, die haast geschieden moeten”.

En als we daarbij eerst op een afstand willen waarnemen, en dus niet zoozeer de bizonderheden, |64| als wel het geheel overzien, dan worden we vóór alle andere dingen getroffen door het systeem.

Het systeem in de voorzeggingen.

*

Het verschijnsel, dat we hier op het oog hebben, hangt samen met de geheel eigenaardige beteekenis en de zeer bizondere inkleeding van de Apocalyps, het boek, waarmee de bijbel besluit.

Gedeeltelijk spraken wij reeds daarover (bl. 18-28).

Maar behalve hetgeen boven ter sprake kwam, is er nòg iets, waardoor de Openbaring zich onderscheidt van andere profetische geschriften in den bijbel.

Profetie” en „systeem”, dat zijn twee woorden, die elkaar gewoonlijk uitsluiten.

Maar in het laatste bijbelboek behooren ze bij elkaar.

En daarop hebben we hier óók te letten.

*

In het algemeen gesproken, is de stelling niet te stout, dat een profeet vaak wel het tegenbeeld lijkt van den systematicus, den man van orde en van regelmaat. Denk u in de profetieën van Jesaja, Jeremia en anderen in het Oude Testament. Bij hen merkt ge niets van een ordenende hand, die het geschrift indeelt naar bepaalde rangschikking volgens wèl-overwogen systeem. Juist omgekeerd. Het wilde, dat zoo vaak in hun profeteeren uitkomt, zoolang zij die profetieën spreken, vertoont zich |65| eveneens in hun geschriften, wanneer zij het geprofeteerde te boek stellen. Als de profeten profeteeren, dan zijn ze ’t eene oogenblik hiermee, ’t volgende oogenblik daarmee bezig. Hun geest ziet soms tegelijk, soms met langere of kortere tusschenpoozen, verschillende geweldigheden zich voltrekken en hun orakels, hun godsspraken, volgen vaak kriskras op en door elkaar. Het keurslijf van streng-wetenschappelijke ordening der stof vindt ge bij de gewone profeten, nòch in ’t spreken, nòch in ’t schrijven. Heel dikwijls zijn het losse profetieën, afzonderlijke spreuken, soms over ’n langer tijdperk loopende, die door de te boek stellende hand saamgebundeld zijn. Nu eens hebben we te doen met eigenhandige opteekeningen, dan weer met den redactioneelen arbeid van anderen. 1) Maar in elk geval, bij de grootere profetische geschriften is het ordelijke, het systematische, niet in de eerste plaats bedoeld.

Geheel anders is het evenwel in de Openbaring van Johannes. Hier toch is, eigenlijk gesproken, geen profetie, maar apocalypse. Over ’t algemeen is tusschen profetie en apocalypse dit verschil, dat de eerste meer met het heden, dat de profeet zelf beleeft, verband houdt, en de tweede meer direct de toekomst laat zien, zonder te vragen, hoe die zich uit het heden ontwikkelen zal. Bij de profetie |66| is de profeet veel meer zichzelf dan bij de apocalypse. Vandaar, dat bij de profetie nog de persoonlijke geaardheid, de aanleg, het karakter der profeten dikwijls meespreekt, doch dat bij de apocalypse op geheel rechtstreeksche manier Gods werkelijkheid den ziener toespreekt, en hij die ontvangt, schouwt en straks weergeeft, als een directe openbaring van God. Er wordt in de apocalypse voor het oog van den ziener een gordijn weggeschoven, de hemelen worden geopend, en „nu het gordijn weg is, ontdekt zich aan het oog van den ziener een tafereel, dat zich uit de hemelen naar hem toebeweegt”. In het visioen is „de actie van den ziener het kleinst en de actie van Gods zijde het machtigst”. 2)

Welnu, zoo wordt het begrijpelijk, dat de Openbaring van Johannes zoo ontzaglijk systematisch is. God zelf immers spreekt daarin den ziener toe? En God is altijd systematisch. Bij Hem is alles orde. Ach neen, het is niet waar, wat eens iemand 3) gezegd heeft, dat het systeem een plebeïsche uitvinding is en dat het een omnibus is, waarmee allen mee komen. Het systeem, wel verre van het plebeïsche te zijn, is het aristocratische; het is de gave, niet der kleinen, doch der grooten; het is niet het |67| tegenbeeld, doch de draagkracht der kunstzinnigheid. Het is in hooge mate goddelijke kunst. Inzonderheid bij de kunst van de extase, van de inspiratie, ook bij het apocalyptisch visoen, dus bij alles, waarin meer in directen zin de werking van den H. Geest die van den menschelijken geest overwint en opheft, vindt ge het systeem, niet gekunsteld, maar spontaan. Zoo treft u het systeem in de symphonieën der machtigste muzikale genieën. „Bij natelling is gebleken, dat het allegro in Mozarts Jupitersymphonie in twee deelen van 120 en 193 takten uiteenvalt, dat het adagio van Beethovens B-dur-symphonie zich splitst in twee deelen van 40 en 64 takten. Naumann heeft gelijk resultaat bij Bachs meesterwerken gevonden . . . . Toch zal niemand beweren, dat Bach, Mozart of Beethoven deze indeeling der takten hebben uitgeteld. Spontaan is uit hun kunstgenie deze artistieke proportie voortgekomen. En zoo moet men nu ook de Gliederung (de aaneenschakeling der saamstellende deelen) in de apocalyps verstaan”. 4)

En zoo ontmoet ge het systeem ook in de Openbaring van Johannes.

Ja, zóózeer wordt dit boek door dat systeem beheerscht, dat het zeer gevoegelijk in schets te brengen is. 5)

*

|68| Wat dit alles nu zeggen wil?

Wel, het opent u een diepte van goddelijk denken.

Het zegt u: daar is systeem in Johannes’ geschrift, ook waar het teekent socialen nood.

En het voegt er aan toe: wat moet er dan een geweldig systeem, een ijzeren systeem, zijn in de besluiten van den raad Gods, ook waar Hij daarin opneemt dien socialen nood.

Dat trouwens bij Johannes in zijn boek systeem te bewonderen valt, dat bemerkt ge reeds bij den eersten oogopslag. Hoe voltrekken zich bij hem de oordeelen? Ze komen in zeven zegelen van |69| het geopende boek; in 7 bazuinen; in 7 fiolen; in 7 donderslagen. Het is alles gruwzaam-ordelijk, benauwend systematisch. Het is alles „uitgerekend”. Het is alles zoo symmetrisch in elkaar gezet.

En wie een apocalypse te lezen verstaat, die weet, dat al die symbolen van zegelen, bazuinen, fiolen, niet bedoelen te wijzen op een reeks gebeurtenissen, die achter elkaar zullen volgen, doch dat de schrijver-ziener ermee aanduiden wil, dat er lijnen zullen zijn van ontzaglijke evenredigheid, lijnen van Goddelijk denken, machten van Goddelijk systeem, ook in de oordeelen, die uit Gods besluit voortkomen. (Vgl. bl. 77).

Welnu, ook over de toekomst der sociale kwestie spreken deze oordeelsprofetieën. Zij ruimen — dat zullen we nog wel nader zien — daaraan zelfs een groote plaats in.

En hiermee treft ons een bijzonderheid, waarvoor we het oog niet mogen sluiten. Het is deze merkwaardigheid, dat ook in het meest wanordelijke doen der menschen zich voltrekt de orde Gods; dat in het systeemloos, grillig verloop van ’s menschen sociale streven en der wereld sociale lot God de logische wet doet zien van zijn systeem, zijn welberekend plan.

Want het zal wel geen tegenspraak ontmoeten, als daar iemand beweert, dat juist in de sociale verhoudingen de luimen en de grillen der historie het terrein schijnen te beheerschen, althans, wanneer men |70| van ervarings-standpunt de zaak beziet. Het economische leven laat zich niet door ons systeem binden en de opbouw der maatschappij, het ingewikkelde raderwerk van productie en consumptie, de verdeeling van de goederen der aarde, de verhouding van kapitaal en arbeid, de schrijnende contrasten van rijkdom en ellende — ach, het spot alles met onze mooie theorieën, het lacht wat om onze systematische beschouwingen, producten van studeerkamerwijsheid, en van filosofisch zinnen. „Maatregelen” maken het leven niet. Elk sociaal systeem — wie het ook moge uitdenken — wordt door het leven uitgelachen. En als dat reeds gebeurt in gewone tijden, wat is het dan wel in tijden van revolutie en van oproer, in perioden van omkeer en van storm? Als de mensch in zijn onstuimigen toorn het oude omverwerpt, omdat het systeem niet deugde, dan grijpt hij naar iets nieuws en in een ander systeem meent hij het reddende woord gevonden te hebben. Maar het helpt hem niet. Reeds in de kraamkamer van elke sociale revolutie staan haar systematische dwepers en profeten gedesillusioneerd.

Maar de eenige, die met ijzeren logica doet wat Hij wil, en die volhoudt, met onwrikbare macht, zijn systeem, dat is God. Zoo spreekt de Openbaring. Als de menschen, systeemloos, verdelgen, dan komt toch dwars door den menschelijken wir-war heen de volmaakte symmetrie, de strakke |71| orde van Gods denken naar ons toe. Zegelen, bazuinen, fiolen! Als de furiën, de hyena’s in revolutietijd, plomp-weg wanorde stichten, dan voltrekt daarin en daardoor de eeuwige God Zijn verschrikkelijk-systematisch afbraakplan. Zegelen, bazuinen, fiolen! En als de menschen wegwerpen hun gemaakt bestek in den koortsigen drang naar een heilstaat, die, in ordeloosheid ontvangen en geboren, de orde baren moet, dan zien we ’t vast gebouw van God naar Zijn gemaakt bestek verrijzen b. Zegelen, bazuinen, fiolen!

O, hoe groot moet Hij zijn, die zijn toorn zóó beheerscht! Onze systematische God!






1. Dr. G.Ch. Aalders, De profeten des O.V., Kampen 1918, bl. 107.

2. Dr. A. Kuyper, Encyclopaedie der H. Godgeleerdheid. II2, Kampen 1909, bl. 490, 491.

3. Sören Kierkegaard, Nieuwe keur uit de werken van —, Haarlem, blz. 323.

4. Kuyper, a.w., II, 491. [Toevoeging tussen () van K.S.]

5. De schets van Meyboom (De Openb., Amsterdam, Gebr. |68| Kraay, 1863), is niet geheel ongekunsteld. Een gedeelte ervan volgt hier:

1. Eerste 7-tal: de 7 brieven (21-322).

2. Tweede 7-tal: de zeven zegelen (41-86) (met 2 tusschentooneelen 71-717).

3. Derde 7-tal: de 7 bazuinen (87-1119) (met 3 tusschentooneelen: 813, de aankondiging der 3 weeën, die samenvallen met de 3 laatste bazuinen, en voorts 111-2 en 113-13; tevens een inleiding tot het tweede deel van het boek: 101-11).

4. Vierde 7-tal: de 4 booze machten en de drie goede machten (121-1318 en 141-1420).

5. Vijfde 7-tal: na een inleiding in 151-8 de 7 fiolen of toornschalen (161-1721).

6. Zesde 7-tal: de 7 oordeelstooneelen (181-1921) (met tusschentooneel 199-10).

7. Zevende 7-tal: de 7 nieuwe dingen (201-225).

Zonder deze verdeeling te aanvaarden, willen we toch ze even noemen, omdat ze wel eenigermate doet zien, hoe systematisch alles in elkaar gezet is. Uit een slotstuk ontwikkelt zich telkens een nieuw 7-tal, totdat het einde komt.




a. Eerder gepubliceerd in Gereformeerde Kerkbode Classis Gorinchem 8 (1920v) 16 (30 april 1921).

b. Vgl. Psalm 89, vers 1 (berijming 1773).