Anonymiteit

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

6e jaargang, onder redactie van H.J. Kouwenhoven e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1927v
nummer 20 (geen paginering) (16 september 1927)

a



Zekere anonymus is in „Woord en Geest” weer bezig b de machteloosheid van zijn blad c te demonstreeren door ten aanzien van dr. D.J. van Katwijk en de kerk die hem beriep, te lasteren over wat hij niet weet, en dingen te veroordeelen, die goedgekeurd en toegejuicht zijn door menschen, die zijn volle vertrouwen hebben. Het spreekt vanzelf, dat ik met den man, die zijn mom niet afleggen wil, niet converseeren ga. Slechts zij verzekerd, dat ondergeteekende geen „hekel heeft” aan anonieme schrijvers d, maar aan hun anonymiteit: niet aan personen, maar aan bepaalde fouten, die door mij niet geconstateerd zijn zonder argumenten. Wie wat zeggen wil, moet die argumenten aantasten. Overigens is er de redactie van dit blad, dat nog al eens in het conflict-Assen een parallel getrokken heeft met het Sanhedrin. Het is duidelijk als de dag, dat een eindredacteur, die zijn blad opvult met anoniem geschrijf, er te weinig aan denkt, dat de anoniem-sprekers in het Sanhedrin zaten en dat Hij, die ervoor stond, betuigde, dat hij in het verborgen niets gesproken had e. Een beweging, die zich niet op de been kan houden, zonder anoniem gelaster tegen opponenten, moet wel heel zwak staan. En tegenover ieder, die voor zulk gedoe zich door eigen medewerking verantwoordelijk stelt, blijft de tijd, om complimentjes te maken, nog wat uit het gezicht.


K. Schilder.




a. Niet eerder opnieuw gepubliceerd.

b. Vgl. de ingezonden ‘Brief uit Groningen’ van Opmerker, Woord en Geest 2 (1926v) 50,374v (9 september 1927), en daarin m.n. de volgende passage:

„Had hij [Schilder] niet beter gedaan door in woord en geschrift te toornen tegen ’t beroepen van een „tweeden predikant” in Oegstgeest, welk beroepen ook kan gerangschikt worden onder het door ons gesignaleerde verlakken van ons Geref. volk?

Dr. van Katwijk heeft gemeend, thans, na de traditioneele drie weken van „beraad,” het beroep te moeten aannemen. Hij had het ook wel drie weken eerder kunnen doen, want heel die beroepingskwestie was, wat wij hier in Groningen noemen „overlegd spul.” Dr. van Katwijk moest een dienst worden bewezen. Hij moest in de gelegenheid worden gesteld om bij zijn lessen aan een tweetal Hoogere Burgerscholen, des Zondags nog te kunnen blijven preeken. En daarom zijn verbindtenis als „tweede predikant” aan de kerk van Oegstgeest.

Laten onze kerkbode-schrijvers maar eens tegen zulk gekonkel schrijven. Laten zij maar eens toornen tegen het feit, dat kleine gemeenten, ook deelen van Gods Wijngaard, jarenlang onbearbeid worden gelaten.”

c. Wel toespeling op de titel van Hendrik Christiaan van den Brink (1866-1947), ‘Machteloosheid der kerk’, Woord en Geest 2 (1926v) 50,370v (9 september 1927).

d. Vgl. de openingsalinea van de ingezonden ‘Brief uit Groningen’:

„Ds. K. Schilder van Oegstgeest — een man, die, naar een puur-synodaal predikant mij onlangs zeide, een scheuring in de Gereformeerde kerk uitlokt — heeft in De Bazuin en in de Leidsche Kerkbode wat gesputterd over mijn anoniemiteit. Hij schijnt aan anonieme schrijvers een hekel te hebben. Wat op zichzelf niets zegt, daar deze predikant aan meerderen een hekel heeft. Denk aan zijn artikelen tegen den Christelijk-Gereformeerden docent Van der Schuit, en aan zijn giftige pijlen, gericht op Ds. van den Brink, ja op allen, die bezwaard zijn over de besluiten van Assen.”

e. Vgl. Johannes 18:19.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000