Het vierde kruiswoord

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van H.J. Kouwenhoven e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 43 (geen paginering) (25 februari 1927)

a



God is ontelbare malen van de aarde aangeroepen met de klacht of aanklacht, dat Hij Zijn schepsel had verlaten. Doch het is maar één keer waar geweest. Dat was, toen Christus riep met groote stem: Eli, Eli, Lama Sabachtani! Dat is: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Doe uw schoenen van de voeten; b die ééne keer is hier.

O, zeg dat woord niet na. Het zal in der eeuwigheid door niemand verstaan worden, dan door Christus alleen. Want hier op aarde is nog nooit iemand ten volle van God verlaten. Indien God Zich geheel aan een schepsel onttrekt, dan is Hij direct een hellekind, dat zoo midden uit de diepte zou zijn opgehaald, gelijk geworden. Er is geen oogenblik in de wereld geweest, of Gods algemeene genade besloot ons in haar cirkel. Alle stormen beteugelt Hij; alle winden bindt Hij in; alle scherpe pijlen, Hij slijpt de spits eraf. Onvermengde vloek is er op de wereld buiten Golgotha nooit geweest. Daarom kan zich niemand indenken, wat dit vierde kruiswoord zeggen wil; om het te benaderen, zou men in de hel moeten afgedaald en daarvan wedergekeerd zijn en de herinnering van wat daar doorleefd werd moeten kunnen opsluiten in zijn menschelijk geheugen, hier op den beganen grond van dit leven. Doch niemand is daar ooit geweest, onder wie nog leven; en zouden ze er al geweest zijn, ze zouden niets ervan weten te zeggen in menschentaal, hier, waar de zon schijnt en de dagen nuchter zijn. Ja, daal nog dieper af, en beken u zelf, dat ook later de hel in der eeuwigheid niemand zal bevatten, die kan doorgronden, wat dit woord voor Christus beteekent. Niet de zwaarste lijder, noch de Antichrist, noch de Satan zelf, kunnen er over spreken; zelfs een historisch geloof kan met zijn koele verstandelijkheid niet anders doen, dan dit woord laten liggen; al is, gelijk Jacobus leert, c het historisch geloof ook in de hel bekend: want de duivelen gelooven ook, en zij sidderen. Weet ge, waarom in de hel niet één den afgrond zal vermogen te peilen van Jezus’ van God verlaten ziel? Hierom: alle verlorenen zijn in het rijk der duisternis, maar door hun zonde zijn ze ook aan die duisternis verwant. Zij lijden wel onder de gevolgen der verlatenheid van God; maar zijzelf verlaten Hem toch ook van hun kant ieder oogenblik; ze hebben Hem niet lief. Doch Christus is in de helsche afgronden ingedaald; God trok zich van Hem terug, en niettemin heeft Hij God lief, zijn eigen God. En dan eindelijk — hier is geen schepsel, maar de Eeuwige Zoon van God, die ter helle nederstoot zijn aangenomen menschelijke ziel . . . „Wie zal het minste daarvan zeggen?”

Nu dan: indien de koopprijs uwer zaligheid zoo’n groot mysterie is en eeuwig blijft, dan zal ook de zaligheid zelf niet anders kunnen zijn. Het vierde kruiswoord is de waarborg, dat in den hemel Christus’ middelaarswerk de aandacht eeuwig spannen zal. Ook bij het volmaakte in-zien in de zaligheid is het door-zien toch uitgesloten. Aan Christus moet ook de hemel zich eeuwig gewennen, zonder ooit aan Hem gewend te zijn. Daarom zal de hemel eeuwig vragen: mijn God, mijn God, waarom hebt gij mij aangenomen?


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als „Het vierde woord’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 82 (20 maart).

b. Vgl. Exodus 3:5, Jozua 5:15, Handelingen 7:33.

c. Vgl. Jakobus 2:19.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000