De zeven kruiswoorden

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van H.J. Kouwenhoven e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 42 (geen paginering) (18 februari 1927)

a



Plagen Gods zijn op het hoofd van Jezus geweest, toen Hij toog naar Golgotha; en wee hem, die de verschrikkelijkheid van dien vloekgang de ontzagwekkende kracht wil breken door mooi te maken, of geweldloos, wat God vreeselijk en vol geweld heeft doen zijn. Men moet niet vergeten, dat Jezus, als hij gekruist is, ter helle nedervaart. Wie dat „mooi” maakt, die wil de hel maskeeren of flatteeren. En toch — hoe vaak is het gedaan. Het is al heel lang geleden, dat middeleeuwsche dichters het kruis van Christus hebben afgebeeld als een frisschen meiboom, die het leven gaf. Christus was dan een bloeiende roos, of ook een zingende nachtegaal in het groene hout. En de zeven kruiswoorden werden dan de zeven noten, waarmee de nachtegaal zijn lied floot:

hij zong zoo luid de zeven noten hoog,
zoo dat zijn edele hertken is gebroken . . b

Het is al lang geleden, — maar ge moet niet denken, dat zulke tonen niet meer te beluisteren vallen. Nóg zijn ze er, die het kruis ontdoen van zijn verschrikking. Ze doen de drijving Gods, de dreiging van den toorn, de spanning van recht tegen genade, eruit weg. Jezus’ stil-lekend bloed is dan enkel maar een zacht bewijs van groot geduld; en de zeven kruiswoorden zijn zóóveel zachte dauwdroppen van den lauwen liefdenacht, waarin de Zoon des menschen zijn liefde naar het echt goddelijke en waarlijk-menschelijke uitschreit.

En weet ge, wat nu hierin zoo gevaarlijk is? Het is dit: dat men het evangelie der verzoening uit zulke lijdensprediking wegsnijdt. De middeleeuwsche dichter heeft zelf gezegd: zijn nachtegaal „bleef van minnen dood”. En dat is niet waar. Jezus is niet gestorven „van” liefde, maar „om” de liefde. Wie „van” liefde sterft, die kan er niets aan doen; zijn liefde is een lot, dat over hem komt, waar wel teederheid, maar geen majesteit in is. Maar Christus’ zeven kruiswoorden bewijzen, dat hij „om” de liefde sterft. Hij móet niet; hij wil. Hij kan toornen, maar heeft lief. Natuurlijke liefde kan niet geven, als zij niet haar antwoord ontvangt. Jezus’ zeven kruiswoorden echter bewijzen, dat hij geeft, ook waar hij niets ontvangt. Een nachtegaal, die zijn zeven noten zingt, uit zich; en alle ziel, die aan de liefde sterft, giet zich uit en kan niet anders. Maar Jezus’ zeven kruiswoorden zijn geen onbeheerschte uitspraak der liefde, maar zij zijn óók aanspraak en toespraak. Eerst de aanspraak tot God, tot den moordenaar, tot Maria en Johannes; daarna pas de uitspraak tot God; doch ook die nog in gehoorzaamheid en om de Schrift te vervullen. Dit is de majesteit in Jezus’ liefde; zij geeft ook zonder ontvangenis; zij werkt ontsluiting bij een moordenaar, ook waar de aansluiting eerst ontbreekt; zij is geen natuurlijke levensdrang, maar een goddelijke levensverwekking, en -besturing als bij Maria en Johannes; zij is geen plantje, dat men dooden kan, want hij neemt zelfs vijanden is zijn voorbede op; zij is geen zaak van het gemoed, maar van heel den mensch, want hij spreekt met verstand om de Schrift te vervullen en geeft met zijn wil den geest bewust den Vader over. Ja, zij bevriest niet in de omgeving der hel en wordt er niet ontzet, want ook daar roept zij tot God in getrouwheid en gedenkt onzer menigvuldig. Zie, hoe hij geperst wordt door de liefde, als waarachtig mensch; maar zie ook, hoe hij zichzelven tot haar perst als waarachtig God. Hier is geen natuurgebeuren, doch genadewerk. Hier is het wonder.


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als „Zeven woorden’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 78 (16 maart).

b. Vgl. bijv. Joannes Adrianus Nelius Knuttel (1878-1965), Het geestelijk lied in de Nederlanden voor de kerkhervorming (diss. Leiden), Rotterdam (W.L. & J. Brusse) 1906, 165v.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000