Het mes

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van H.J. Kouwenhoven e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 38 (geen paginering) (21 januari 1927)

a



In de Paaschzaal kort voor het vergieten van het bloed des Nieuwen Testaments door het Lam Gods, kwamen de discipelen tot Jezus met den uitroep: „Ziehier twee zwaarden; wij zullen ermee werken, als het moet” (Lucas 22 : 38).

Leeken mochten onder Israël niet veel. Maar enkele rechten hadden ze dan toch. Eén daarvan was: het verlof om het paaschlam zelf te slachten. Dit verklaart op ongezochte manier het anders toch wel wat bevreemdende feit, dat in de paaschzaal twee „zwaarden” of (gelijk wij beter vertalen kunnen) messen aanwezig zijn. In den regel heeft men bij een godsdienstige plechtigheid nu niet dadelijk zwaarden bij de hand. Hier evenwel heeft Christus nog nauwelijks van een zwaard gerept, of ze komen al met twee messen aandragen. Maar men herinnert zich, dat Christus Petrus en Johannes uitgezonden heeft, om het paaschlam te bereiden. Ze hebben bij de slachting van het dier en voor het snijden van het vleesch voor de gemeenschappelijke tafel van hun messen gebruik gemaakt; zoo lagen die gereedschappen voor het grijpen.

Nu zijn de discipelen lang en intiem bij Jezus geweest. Ze hebben Hem kunnen hooren spreken, meer en meer vrijuit, over de noodzakelijkheid en het borgtochtelijk karakter van zijn lijden en sterven. Maar ze hebben het niet verstaan. Thans hebben zij voor het laatst het paaschlam geslacht. Dat is te zeggen: ze hebben voor de laatste maal de schaduw gezien, maar alles haastte tot de verwerkelijking der schaduwen in Christus. Christus zou immers het ware paaschlam zijn; in zijn dood zou verwerkelijkt worden wat God reeds eeuwen lang had laten afbeelden in de slachting van het paaschlam. En dit is nu wat er overbleef van al het onderwijs van den schaduwendienst en van het levend onderricht van Jezus’ eigen mond: dat ze met dezelfde messen het paaschlam, dat maar schijn is, willen kelen en het waarachtig Paaschlam willen beschermen tegen den dood; ze zullen al wie Jezus aanraakt met hun messen bewerken; ziehier twee zwaarden! Van de waarheid, die God in Jezus’ sterven tot hun ziel wilde doen spreken, hadden zij nog niets verstaan. Het beeld (der verzoening) hadden zij zelf voor oogen geschilderd in het geslachte lam. Die de aan dat beeld beantwoordende werkelijkheid zou zijn, was zelf aanwezig om de beeldspraak te verklaren. En nog verstonden zij niet. Zij willen de messen hanteeren om de afbeelding van het Lam Gods te verkrijgen, maar óók om de werkelijkheid daarvan te verhinderen. Zij hebben niet begrepen, dat alle messen van het Oude Testament riepen om het Nieuwe; ze hebben met het mes voor God gestaan om Hem te verhinderen, het altaar van schijn en schaduw te ontledigen, en het altaar der werkelijke offerande te doen bedienen, eens en voor goed. Met het mes, dat den laatsten dienst van het Oude Testament heeft gedaan, steken zij naar het Nieuwe, om zijn eersten dienst te verhinderen.

God roept: „Zwaard, ontwaak tegen Mijn Herder; sla dien herder”. b Maar hun messen zullen Gods eigen zwaard Hem uit de handen slaan. De lijdensnacht bewijst, dat wij met geweld God verhinderen willen ons te verlossen. Onze vrijheid daagt eerst na onze binding; de dag van Gods heirkracht stelt onze ontwapening in de dagorde bovenaan.


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Het mes’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 64 (2 maart).

b. Vgl. Zacharia 13:7.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000