Salomo en de vreemde — geen anecdote maar gericht

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 33 (geen paginering) (17 december 1926)

a



Prompt gaat de regel op, dat een stervend volk zich afmaakt van zijn groote mannen. Een glorierijk verleden legt verplichtingen op voor de toekomst: personen en volkeren, die gestaan hebben in het eerste gelid, moeten hun stand ophouden. Zoolang een volk zijn grootheid bewaart, kent het dan ook graag zijn geschiedenis, en eert zijn groote mannen. Maar komt de inzinking, dan wil men de strenge vermaning van het verleden liefst niet hooren. In zulke dagen verkleint men dezelfde wonderen waarop men eenmaal gestoft heeft; men maakt de geschiedenis belachelijk en haalt zijn groote mannen naar beneden, opdat de kromgegroeide kinderen zich vooral niet zouden schamen als het beeld van de groote, sterke vaderen hen wenkt. Dit is ook Israëls tragedie, ten dage van Christus. Israël zonk weg, het begroef de ware wijsheid onder gebeuzel van rabbijnen en peuteraars. Daarom werd Salomo met zijn grotesken bouw van de leerzaal der zuivere rede een lastpost voor het volk; peuteraars willen niet graag aan de architectuur van Gods zeer wijzen herinnerd worden. Toen hebben de Joden dat verhaal van de koningin van het zuiden, die uit Salomo’s wijsheidsbron kwam drinken, naar beneden gehaald. Ze hebben haarfijn uitgerekend, over welke gewichtige vraagstukken Salomo en de vreemde vorstin wel zouden geredekaveld hebben. En het zou volgens hen niet veel anders geweest zijn dan een aardig raadselspelletje. De koningin van Scheba gaf raadseltjes op en vroeg om aardige kunstjes, waarvan we nu nog lezen kunnen, en och ja, Salomo stond voor alle vragen klaar. Dat Salomo type van Christus, dat zijn wijsheid profetisch was, dat zijn ziel met de verhouding van natuur en genade, van stof en geest, van tempel en Libanon geworsteld heeft, daaraan dacht men niet meer. Men maakte van den Reus een knussen pluizer; zoo doet Salomo de dwergen geen zeer.

Maar Christus leert zijn hoorders weer den bijbel lezen. Hij toont hun, dat de ontmoeting van Salomo en Scheba’s vorstin een worsteling geweest is om geestelijke goederen.

De oogen van het heidendom zochten het licht van Israëls profetie. Israël weet of wil dat nu niet meer. Salomo’s wijsheid heeft men ondergebracht in het notitieboekje van den stichtelijken raadselredacteur. Aan Jezus wil men hetzelfde onrecht plegen. Maar meer dan Salomo is hier. Jezus de Nazarener laat Gods wijsheid weer lichten; heden zijn Salomo’s oordeelen in hunne ooren vervuld. b Zoo onderwijst Christus de heilige geschiedenis; zij is geen anecdotenverzameling maar heilige ernst. De koningin van het Zuiden doet de oogen open voor de schemering; wee hem die ze sluit op den middag! En daarom kan Jezus zeggen tot de Joden: De koningin van het zuiden zal opstaan in het oordeel met dit geslacht, want zij is gekomen van de einden der aarde om te hooren de wijsheid van Salomo. (Matth. 12 : 42). Waar geprofeteerd wordt, zijn geen beuzelingen. Men roept tot ons uit Scheba: Jezus is meer dan Salomo. Want Salomo ziet, doch Christus maakt, dat alles wat te zeggen heeft; dat, waar ik een anecdote verneem, God gericht heeft gemaakt.


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Geen anecdote maar gericht’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 49 (16 februari).

b. Vgl. Lucas 4:21.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000