Schatplichtig aan den tempel

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 27 (geen paginering) (5 november 1926)

a



Na doop en verzoeking is Christus „onder de wet”. Die onderhoorigheid aan de wet bepaalt zijn verhouding tot geestelijk en wereldlijk gezag; en ook zijn schijnbare onvruchtbaarheid als Verlosser. Heeft niet Johannes gezegd, dat de hooge boomen gekapt worden? b Wat komt ervan terecht? Aan de rijke heeren betaalt ook Jezus gehoorzaam belasting. Zal Hij volgens den Dooper den Tempel niet zuiveren? c Wat komt ervan terecht? Hij zegt de contributie niet op. Hij brengt geen revolutie; zelfs de belasting wordt door Jezus opgebracht . . .

Maar Jezus weet ook wel, dat aan een enkelen belastingpenning een wereldbeschouwing vast zitten kan. Aan Hem, die — zoo zijn de feiten — nummer zóóveel van het register was, werd óók een quitantie van de tempelbelasting gepresenteerd. Bedenk, dat Christus in vernedering was; hij had een gewonen naam en een gewoon nummer en een gewonen burgerplicht.

Maar tegenover Petrus, en de andere leerlingen, wordt van den sluier een tip gelicht. Zeg nu eens, Petrus, vraagt een keizer of koning nu ooit belasting van zijn eigen familie? Neen; in het Oosten is een volk er om koning en hof te betalen. Maar nu is hier de Tempel, en God is de Heer ervan. Israel heeft in den loop der eeuwen zijn millioenen geofferd aan den Eigenaar van den Tempel. En daar staat thans de Zoon van God. Moet die nu waarlijk ook nog betalen? Maar Hij heeft, als Zoon van den Eigenaar, recht op al de kapitalen, die in den tempel besteed zijn. En als de Zoon kan hij zijn disipelen ook ontheffen. Zij hebben alles verlaten om Hem te dienen; dus betalen zij ook aan hun Koning en Heer; zij betalen hun leven. En door Christus te betalen, hebben zij ook den Heer des tempels reeds alles betaald; want Hij is die Heer. Kijk ze goed aan, die tempelquitantie; tegen haar dorre cijfers en letters botst heel het heilig recht van God.

De Zoon is vrij, Petrus, zoo spreekt de Zoon van God. En toch: betaal Petrus d. Dàt spreekt de Zoon des menschen. Want ook die belastinggelden zijn een stuk van dat groote kleed, waarmee Christus zijn heerlijkheid bedekt. Hij heeft zichzelf vernederd tot belastingplichtige toe. Achter de handteekening van den ambtenaar, die de quitantie van Jezus van Nazareth als voldaan teekende, ligt de dwaasheid van het evangelie. God zelf verbergt daarin deze groote waarheid, dat Christus als Zoon wel gezag over den tempel heeft, en daarom alles van den tempel hebben moet, doch dat Hij als Middelaar genade voor den tempel heeft, en daarom alles aan hem geven wil.

Christus moet niet betalen aan den tempel, want hij wil diens betaling zijn. Hij brengt geen rantsoen; Hij is het. Daarom geeft hij niet iets van zich, maar zichzelf. Hij geeft niet een paar steentjes, maar Hij is de hoeksteen. Hij is niet schatplichtig aan Gods huis, want hij is daarvan de groote schat. Hij werkt niet aan het onderhoud van den tempel, want Hij is zijn onderhoud zelf. Christus deed niet eenmaal iets, maar is altijd alles voor het Huis van God.


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Schatplichtig aan den tempel’, Goud, wierook en myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 33 (31 januari).

b. Vgl. Matteüs 3:10, Lucas 3:9.

c. Vgl. Matteüs 3:12, Lucas 3:17.

d. Vgl. Matteüs 17:26-27.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000