Vasten en eten

Leidsche Kerkbode. Orgaan voor de Gereformeerde Kerken van de Classis Leiden

5e jaargang, onder redactie van W. Bouwman e.a.
Leiden (Nieuwe Leidsche Courant) 1926v
nummer 21 (geen paginering) (24 september 1926)

a



Het is nog altijd, ook voor ons, van beteekenis, te letten op het verschil tusschen Johannes den Dooper en Jezus Christus.

Dat onderscheid kan men in haast alle vormen, waarin hun wezen zich uitdrukking geeft, opmerken.

Het treedt ook aan het licht met betrekking tot de vraag van onthouding en niet-onthouding.

Christus zelf brengt het verschil tusschen den Dooper en Hem aldus onder woorden, dat Johannes gekomen is, noch etende, noch drinkende, en dat Hij zelf gekomen is, wel etende en drinkende b.

Daarin is dus een beteekenend onderscheid aangeduid, waarop we even wijzen willen.

Wat den Dooper eerst betreft: hij is asceet; hij is de man der onthouding. Ver van de menschen gebruikt hij zijn maaltijden; feestelijk wordt zijn vleesch niet onthaald, want sprinkhanen en wilde honig c zijn goedkoop en eentonig. Wat hindert het? Zijn ziel onthaalt God geestelijk. En van den maaltijd der ziel mag die van het vleesch den smaak niet bederven, noch den duur inkrimpen, noch den arbeid verlichten. Hij vermijdt den omslag van het vleesch om den inslag van den Geest. God geeft hem zóóveel te eten naar de ziel, dat hij de spijs niet aankan; maar hij moet eten naar den geest; wat is Gods aanbod anders dan een hoog bevel? Eet nu, profeet, wat God u geeft d. Eet de wet, eet de woorden des Heeren, eet de rol der profetie; want dat is profetenspijze. De arbeid der ziel, die Gods woorden eet, vraagt de dienstbaarheid van het lichaam. Dan beleeft zij dat haast onverdraaglijke woord: hetzij gij eet, hetzij gij drinkt, doe het al ter eere Gods e.

Ook in het eten is de knecht Gods dienstbaar aan zijn profetische roeping. Vandaar dan ook, dat Johannes niet alleen in zijn voorbereidingsperiode asceet is, maar ook in den tijd van zijn openlijk optreden. Hij is, zegt Jezus, „gekomen” als een, die niet eet en niet drinkt. Hij eet anders dan een ander; omdat hij, ook àls hij eet, de groote vaster is. De reinigingswetten van zijn land en volk schendt de Dooper niet; want sprinkhanen staan op de lijst der reine voedingsmiddelen en wilde honig is puurder dan die door menschenhanden ging. Hij blijft rein, die Dooper. Maar hij verschilt van de uiterst reine farizeën. Die hebben een groot stuk van den dag noodig, om rein te worden en rein te blijven en de onreinheid te weren. Johannes heeft meer op met het rein-zijn dan met het aldoor rein worden. Farizeërs, die zooveel bekers en kannen moeten wasschen, hebben een onafgebroken reinigingsdienst. Maar de Dooper heeft van de acte der reiniging zoo weinig last, omdat hij niet zijn leven lang op weg is naar de reinheid, maar aldoor in de reinheid is. Reiniging, al maar weer, is gestadige arbeid: onrust. Reinheid is een stage toestand: rust, maar die plaats maakt voor den arbeid der reine ziel, die veel moet lijden omdat ze veel moet hooren naar de stem van God.

Het zijn er niet zoo heel veel, die deze les van Johannes verstaan hebben. Wie een sabbatsreize van den tempel af gaat wonen kan iederen tempelgang besluiten met te danken, dat hij toch maar veel meer moeite doet om naar den tempel te komen, dan de oude Anna f, die er al was, uren vóór de dienst begon. De Farizeër, die elken dag zooveel uren noodig heeft, om de reiniging te volbrengen en de infectie te weren, kan tot God zeggen: ik reinig mij zeven maal dags, en Johannes geen enkelen keer. Maar de een leeft in de drukte, de ander onder den druk. Het ideaal van den een is: veelvuldig komen en keeren op Gods wegen; van de ander: eenvuldig nabij God zelf te zijn. De een bereist Gods land, de ander bewoont Gods huis; de eerste leeft in de drukte voor God, de laatste onder den druk van God; hij heeft het goede deel gekozen g.

*

Wel de Dooper, zoo zien wij dus, is asceet. Maar de Christus is het niet. Christus eet en drinkt. Hij neemt, wat in den goedkoopen winkel van Nazareth en Kapernaum te krijgen is. Komt hij bij de menschen, dan is inzage van de spijskaart geen voorwaarde voor het preeken. Hij eet, wat Simon h keurt, maar ook wat tollenaren van hun roofgeld kochten; en als hij weg is, weet de tollenaar heel goed, dat Jezus had gevraagd, waar het geld vandaan kwam. Maar waar de waar vandaan kwam, die voor het geld gekocht was, daarnaar had hij niet geinformeerd. Komt hij in Gadara i, onder de zwijnenhoeders, dan rooft hij hun de zwijnen. Als hij weg is, staan ze voor een raadsel. Was het omdat de zwijnen onrein waren? Maar als zij hem niet gevraagd hadden, heen te gaan, hij zou uit de hand van zwijnenhoeders wel hebben willen eten, naar het scheen. En had een farizeër het verhaal moeten doen van den verloren zoon j, hij had erop gewezen, dat de zwijnendraf de prompte aanwijzing was van ’s mans allerellendigsten staat. Want van onreine vrouwen kon men zich nog reinigen; maar zwijnendraf was onrein, de draf en het zwijn sloten ’m buiten Israels zuivere gemeente. Doch Christus ziet in den draf het knooppunt niet van het verhaal. Toen de zoon aan vaders tafel onder het genot van een ritueel geslacht kalf zat en over weggaan zat te broeden, toen was hij al verloren. Want een gemest kalf is niet te duur en zwijnendraf niet te goedkoop. Geen draf, noch iets, dat den mond ingaat, doch wat uit het hart voortkomt, ontreinigt den mensch k.

Waarom eet Johannes niet, en Christus wel?

Omdat Johannes veel is, maar Christus is meer. Johannes beknibbelt zich het uur van den lichamelijken maaltijd, want hij moet strijden om de spijze, die daar is voor de ziel. Maar Christus heeft geen strijd daarvoor, omdat hij zonder zonde is. Zijn spijze is altijd te doen den wil des Vaders l. Vette maaltijden zetten zijn ziel niet op rantsoen. Zijn wezen is meer dan dat van den Dooper. En zijn werk is het ook. Want de Dooper reinigt zijn ziel en overwint; wij zagen, dat hij de drukte ontgaat, omdat hij staat onder den druk, onder den druk van de liefde van God, en van de wet. Maar deze zijn rijkdom is tegelijk zijn armoede. Hij kan niet met de anderen eten, want hun drukte kan hij niet breken, en zij kan hem wèl breken. Hij kan wel de reiniging veroveren, maar niet meedeelen. Hij kan den rijkdom toonen, maar niet wegschenken. Doch Christus is de reine en blijft het ook, al staat hij onder zwijnen en zwijnenhoeders. Hij behoeft zijn eigen geestelijke spijze niet angstvallig te verdedigen, zooals de Dooper, tegen wie met schotels om hem heen dribbelen, want Zijn ziel wordt in der eeuwigheid niet beschadigd. En hij moet naar onze maaltijden en drukte toe, om het brood te geven, het brood des levens m. Hij kan het brood ook kwijt. Dit is Christus’ glorie. Johannes leeft onder den druk, om God voor zich te behouden, Christus leeft onder den druk, alleen om God aan u te schenken. Daarom heeft Johannes last van de drukte. Maar Christus staat onder den druk, niet om God lief te krijgen, maar om u onder die liefde te brengen.

Om dien druk moet hij naar uw drukte toe; hij moet heden in uw huis zijn n.


K. Schilder.




a. Opnieuw gepubliceerd als ‘Niet eten en niet drinken’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 19 (17 januari) en ‘Wel eten en wel drinken’, Goud, Wierook en Myrrhe, Delft (W.D. Meinema) 1926-1927, 20 (18 januari).

b. Vgl. Matteüs 11:18-19.

c. Vgl. Matteüs 3:4, Marcus 1:6.

d. Vgl. Ezechiël 2:8.

e. Vgl. 1Korintiërs 10:31.

f. Vgl. Lucas 2:36.

g. Vgl. Lucas 10:42.

h. Vgl. Marcus 14:3.

i. Vgl. Lucas 8:26-37.

j. Vgl. Lucas 15.

k. Vgl. Matteüs 15:17-19.

l. Vgl. Johannes 4:34.

m. Vgl. Johannes 6:35, 48.

n. Vgl. Lucas 19:5.







deze pagina hoort in frames, klik hier

© Appendix Vaginix Productions 2000